M2 les 4 Grammatica H6 telwoord

Welkom klas

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom klas

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Diapositive

* in SOM

Nina Raatsma: PO periode 1 

Slide 2 - Diapositive

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Vandaag
Lezen
Herhaling H6 bijwoorden
Uitleg H6 telwoorden

Slide 4 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les:


weet je hoe je telwoorden herkent in een zin.

Slide 5 - Diapositive

Te behandelen grammatica Kern P3

H5 Taalkundig ontleden (ZN LW BVN VZ VNW (pers, bez, aanw) WW): behandeld
H6 Bijwoord en telwoord: behandeld
H19 Redekundig ontleden PV OW WG LV MV BWB: 
H33 Werkwoorden herkennen
H34 Naamwoordelijk gezegde
H47 Voorzetselvoorwerp
H61 Samengestelde zinnen
H62 Voegwoorden
H75 Bijvoeglijke bepaling

Slide 6 - Diapositive

Herhaling vorige les

H5 voornaamwoorden
H6 bijwoord

Slide 7 - Diapositive

bijwoord

Slide 8 - Diapositive

Bijwoord 

Geeft extra informatie over:

  • een werkwoord
  • een ander bijwoord
  • een bijvoeglijk naamwoord
  • de plaats
  • de tijd

Slide 9 - Diapositive

Bijwoord 

Informatie over een werkwoord:


Hij loopt snel.


Het bijwoord is snel-> het zegt iets over het werkwoord lopen.


Slide 10 - Diapositive

Bijwoord 

Informatie over een ander bijwoord:


Hij loopt heel snel.


het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord snel.


Slide 11 - Diapositive

Bijwoord 

Informatie over het bijvoeglijk naamwoord:


Het is een ontzettend mooi huis!


Het bijwoord is ontzettend -> het zegt iets over

het bijvoeglijk naamwoord mooi 




Slide 12 - Diapositive

Bijwoord 

Over de tijd:


's Morgens ga ik altijd naar de wc.


bijwoord is 's morgens -> het zegt iets over de tijd


(wanneer)

Slide 13 - Diapositive

Bijwoord 

Hier heb ik het gevonden!


Het bijwoord is hier -> het zegt iets over de plaats.


(waar?)

Slide 14 - Diapositive

Bijwoorden
Wat geven bijwoorden aan?

- plaats of richting: daar, hier, elders
- tijd of duur: lang, snel, binnenkort, nu, toen
- frequentie (hoe vaak iets voorkomt): vaak, nooit, wel, niet, soms
- wijze (hoe iets gebeurt of hoe iemand iets doet): snel, fraai, kort
- graad (de mate van iets): erg, veel, zeer, heel
- vragend: waar, hoe, waarom, wanneer

Slide 15 - Diapositive

Opdracht

  • Noteer de bijwoorden
  • Individueel (daarna klassikaal bespreken)
  • Tijd: 7 minuten


a. We hadden een heel fijne vakantie.
b. Hij staat achteraan in de rij te wachten,
c. De hele dag scheen de zon oogverblindend fel.
d. Waarom sta je hier te kletsen?
e. In het museum hing een zeldzaam mooi schilderij.
f. Waar blijf je nou toch? Kom eens hierheen. 



Slide 16 - Diapositive

Voornaamwoorden
  • persoonlijk
  • bezittelijk
  • aanwijzend
  • betrekkelijk

Slide 17 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord 

Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen:

Het meisje heeft een jurk gekocht. 
Zij heeft een jurk gekocht.

Slide 18 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord 

Ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, wij, we, jullie, mij, me, hem, haar, ons, hen, hun, ze

Ik ben jarig. 
Geef dat maar aan ons

Slide 19 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord 
Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan
  • Haar opa is heel aardig. 
Een bezittelijk vnw. staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • Zijn appel is verrot. 

mijn, hun, zijn, haar, jouw, je, ons

Slide 20 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord
Wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.
deze, die, dit, dat, zulke
  • de-woorden> deze en die
de auto, deze auto, die auto
  • het-woorden> dit en dat
het huis, dit huis, dat huis
  • meervoud> deze en die auto's

Slide 21 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord of groep woorden ervoor.
dat, die, wat, wie

Bijvoorbeeld:
  • Het boek dat ik lees
  • De kamer die opgeruimd is

Slide 22 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord/woordgroepje wat er vlak voor staat. 

Zo'n woord/woordgroepje noem je het antecedent.

Slide 23 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 
  • De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die (bij de-woorden) en dat (bij het-woorden).


Slide 24 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord 

Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord / groep woorden in de zin ervoor. 


Waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst = antecedent.


Waar is de hond die hij geweldig vond?
betrekkelijk voornaamwoord: die
antecedent: de hond


Slide 25 - Diapositive

Uitleg

Telwoorden

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Huiswerk nakijken
2C: H5 opdr. 3 t/m 6 nog nakijken?
HW voor vandaag: H5 7 t/m 10 en H6 1 t/m 3

2A: H5 7 t/m 10 en H6 1 t/m 3 nog nakijken?
HW voor vandaag: oefenblad H5 




Slide 29 - Diapositive

Huiswerk
2A en 2C: maken H6 opdracht 4 t/m 9

2C: maken oefenblad H5 Teams

Slide 30 - Diapositive

Aan de slag


    Je gaat aan de slag met je huiswerk.

    Hoe? In je groepje en zachtjes pratend. 

    Slide 31 - Diapositive


    Is de opdracht duidelijk?

    Slide 32 - Diapositive

    Volgende les


    H33 werkwoorden herkennen

    Slide 33 - Diapositive

    Zijn voor jou de lesdoelen behaald
    Ik ken de telwoorden.

    Slide 34 - Diapositive

    Hoe ging deze les?
    Wat heb je geleerd vandaag?

    Wat vond je leuk aan deze les? 

    Heeft iemand vragen?

    Slide 35 - Diapositive


    Fijne dag en tot de volgende les.
    tot de volgende keer!

    Slide 36 - Diapositive