Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Kleine frequentie
Grote golflengte
Kleine energie
Grote frequentie
Kleine golflengte
Grote energie
Zet het spectrum op de juiste volgorde
Infrarood-straling
Radiogolven
Zichtbaar licht
Röntgenstraling
Gamma-straling
Ultraviolet-straling
Slide 1 - Question de remorquage
radio
micro
infrarood
licht
ultraviolet
röntgen
gamma
Ioniserende straling
Niet-ioniserende straling
Slide 2 - Question de remorquage
Heeft UV-straling een kortere, of een langere golflengte dan zichtbaar licht?
A
Korter.
B
Langer.
Slide 3 - Quiz
Licht vormt een groot deel van het elektromagnetisch spectrum?
A
ja
B
nee
C
licht is geen deel van het elektromagnetisch spectrum
D
dat kun je niet zeggen
Slide 4 - Quiz
Wat is de snelheid van elektromagnetische golven zoals radiosignalen?
A
3,0⋅108
B
343 m/s
C
oneindig groot
D
hangt af van de temperatuur
Slide 5 - Quiz
Welke stelling klopt niet?
A
röntgenstraling is deel van het EM spectrum
B
röntgenstraling is niet zichtbaar met het oog
C
röntgenstraling gaat niet door stoffen heen
D
röntgenstraling is niet schadelijk voor mensen
Slide 6 - Quiz
Welk soort elektromagnetische straling beweegt ongehinderd dwars door een muur heen?
A
Zichtbaar licht
B
Gammastraling
C
UV-straling
Slide 7 - Quiz
Sleep de juiste woorden naar de holle of bolle lens
Positief
Negatief
Convergerend
Divergerend
Lichtstralen komen bij elkaar
Lichtstralen gaan uit elkaar
Slide 8 - Question de remorquage
Met een + lens kan je een voorwerp afbeelden op het scherm.
Welke bewering is waar over het beeld ?
A
beeld is rechtop
beeld is altijd verkleind
B
beeld is rechtop
verschillende beeldgrootte
C
beeld is ondersteboven
beeld is altijd verkleind
D
beeld is ondersteboven
verschillende beeldgrootte
Slide 9 - Quiz
Wat zit er in doos a ?
A
niets
B
holle lens
C
bolle lens
D
spiegel
Slide 10 - Quiz
Welke werking heeft lens a en is deze positief of negatief ?
A
convergerende werking
positieve lens
B
convergerende werking
negatieve lens
C
divergerende werking
positieve lens
D
divergerende werking
negatieve lens
Slide 11 - Quiz
Welke werking heeft lens b en is deze positief of negatief ?
A
convergerende werking
positieve lens
B
convergerende werking
negatieve lens
C
divergerende werking
positieve lens
D
divergerende werking
negatieve lens
Slide 12 - Quiz
Sleep de vier tekstvakken (onderaan) naar de correcte locaties.
beeldafstand
beeldgrootte
voorwerpafstand
voorwerpgrootte
Slide 13 - Question de remorquage
In de figuur hiernaast zie je een bundel licht die van links naar rechts door een lens gaat.
Wordt hier een positieve of een negatieve lens gebruikt?
A
positieve
B
negatieve
Slide 14 - Quiz
In de figuur hiernaast zie je een bundel licht die van links naar rechts door een lens gaat.
Welke lijn geeft de hoofdas aan?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 15 - Quiz
In de figuur hiernaast zie je een bundel licht die door een lens gaat.
Hoe heet punt 2?
A
Beeldpunt
B
Brandpunt
Slide 16 - Quiz
Wat is het percentage geabsorbeerd licht?
A
109%
B
18%
C
92%
D
9%
Slide 17 - Quiz
Röntgenstraling wordt door je spieren sterk geabsorbeerd, terwijl je botten bijna alle straling doorlaten.
A
waar
B
onwaar
Slide 18 - Quiz
Vul in: Röntgenstraling wordt door spieren en vetweefsel voornamelijk .....
A
doorgelaten
B
geabsorbeerd
C
gereflecteerd
D
ge-ioniseert
Slide 19 - Quiz
Waarom gebruiken we lood om rontgen of radioactieve straling tegen te houden?
A
Het houdt de alfa straling tegen.
B
Het houdt de beta straling tegen.
C
Het houdt de gamma straling tegen.
Slide 20 - Quiz
Het doordringend vermogen verschilt per soort straling.
In welke regel staat de straling in de goede volgorde van een groot naar een klein doordringend vermogen?
A
bèta-gamma-alfa
B
alfa-bèta-gamma
C
gamma-bèta-alfa
D
gamma-alfa-bèta
Slide 21 - Quiz
Welke straling heeft het grootst ioniserend vermogen.
A
Alfa
B
Beta
C
Gamma
D
Delta
Slide 22 - Quiz
Welk van deze is het gevaarlijkst voor een mens?
A
Uitwendige besmetting met een alfa straler
B
Inwendige besmetting met een alfa straler
C
Uitwendige besmetting met een beta straler
D
Inwendige besmetting met een beta straler
Slide 23 - Quiz
Waar worden de isotopen voor gebruikt in het ziekenhuis?
A
maken van scans
B
(opstarten) behandeling tegen kanker
C
pijnbestrijding
D
alle mogelijkheden zijn goed
Slide 24 - Quiz
Wat wordt bedoeld met de equivalente dosis?
A
Een maat voor de hoeveelheid schade die de straling in je lichaam aanricht.
B
Een maat voor hoever een hoeveelheid straling in je lichaam doordringt.
C
Een maat voor de hoeveelheid straling die de aarde uitzend.
D
Een maat voor de hoeveelheid straling die door de omgeving wordt uitgezonden.
Slide 25 - Quiz
I. Alpha-straling heeft een groot ioniserend vermogen. II. Gammastraling heeft een groot doordringend vermogen.
A
Stelling I. is juist, stelling II. is onjuist.
B
Stelling II. is juist, stelling I. is onjuist.
C
Beiden stellingen zijn juist.
D
Beiden stellingen zijn onjuist.
Slide 26 - Quiz
Wat wordt bedoeld met de 'activiteit van een radioactieve bron'?
A
Dat is het aantal atoomkernen dat per seconde vervalt
B
Het aantal protonen in de atoomkern
C
De activiteit van de bron is het aantal meter waarop je deze bron kan meten.
D
Het aantal neutronen dat reageert met de elektronen.
Slide 27 - Quiz
In welke eenheid wordt de activiteit van een radioactieve bron gemeten?
A
Sievert (Sv)
B
Gray (Gy)
C
Becquerel (Bq)
D
Coulomb (C)
Slide 28 - Quiz
Hoe noem je de ioniserende straling die er altijd is in onze leefomgeving?
A
Ruis
B
Argonstraling
C
Achtergrondstraling
D
Licht
Slide 29 - Quiz
In de tabel hiernaast staan enkele medische isotopen die worden geleverd door de reactor in Petten. Van welk isotoop is na een week nog iets meer dan 50% over?
A
I-125
B
I-131
C
Re-186
D
Xe-133
Slide 30 - Quiz
De halveringstijd van deze stof is ...
A
5 uur
B
10 uur
C
20 uur
D
60 uur
Slide 31 - Quiz
In een ziekenhuis wordt 80 mg xenon-133 in een kluis opgeborgen. De halveringstijd van deze radioactieve isotoop is 5,25 dagen. Bereken hoeveel milligram van deze stof na drie weken nog over is.
A
40 mg
B
10 mg
C
5 mg
D
20 mg
Slide 32 - Quiz
Bestraling of besmetting? Carin smeert haar boterhammen op een granieten aanrechtblad in de keuken. Graniet bestaat voor een klein deel uit radioactief uranium.
A
Bestraling
B
Besmetting
Slide 33 - Quiz
Bestraling of besmetting? Betty heeft een handvol paranoten opgegeten. Deze noten bevatten (voor voedingsmiddelen) een opvallend grote hoeveelheid radium.