extra oefenen deel 2

extra oefenen
doel: ik weet wat signaalwoorden voor tegenstelling zijn.
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

extra oefenen
doel: ik weet wat signaalwoorden voor tegenstelling zijn.

Slide 1 - Diapositive

Wat is het signaalwoord voor tegenstelling in deze zin:
Mevrouw Pietersen is een goede docent, echter is ze erg streng.

Slide 2 - Question ouverte

Wat is het signaalwoord voor tegenstelling in deze zin:
Opa is dun, maar vroeger was hij erg dik.

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het signaalwoord voor tegenstelling in deze zin:
Ze staat gemiddeld een acht, hoewel ze er niets voor doet.

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het signaalwoord voor tegenstelling in deze zin:
Donja was op tijd vertrokken, toch kwam ze te laat.

Slide 5 - Question ouverte

even oefenen
doel: Ik weet het verschil tussen een opsommend tekstverband en een tegenstellend tekstverband

Slide 6 - Diapositive

Welk tekstverband is gebruikt in onderstaande zinnen? Kies bij iedere zin het juiste zinsverband, je kunt kiezen uit opsomming of tegenstelling.
Bart houdt van appels, peren en bananen.

Slide 7 - Question ouverte

Welk tekstverband is gebruikt in onderstaande zinnen? Kies bij iedere zin het juiste zinsverband, je kunt kiezen uit opsomming of tegenstelling.
Ik heb mijn huiswerk wel gemaakt, maar ik ben mijn schrift vergeten.

Slide 8 - Question ouverte

Welk tekstverband is gebruikt in onderstaande zinnen? Kies bij iedere zin het juiste zinsverband, je kunt kiezen uit opsomming of tegenstelling.
Mag ik wat zeggen, vragen en vertellen?

Slide 9 - Question ouverte

Welk tekstverband is gebruikt in onderstaande zinnen? Kies bij iedere zin het juiste zinsverband, je kunt kiezen uit opsomming of tegenstelling.
Hans is gek op hardlopen, maar niet als het regent.

Slide 10 - Question ouverte

even oefenen
doelen:
Ik kan de kernzinnen in een alinea vinden
Ik kan de hoofdgedachte van een tekst vinden
Ik weet wat het onderwerp van een tekst is
Ik weet het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken

Slide 11 - Diapositive

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
A
Om half twaalf gaan alle gevangenen terug naar hun cel.
B
Niet alle gevangenen hebben hetzelfde dagprogramma.
C
Het programma van Ad begint om half acht. Dan staat hij op en eet hij een boterham.
D
Iedereen van zijn werkzaal begint op dat moment en ze werken door tot half twaalf.

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 13 - Question ouverte

Wat is de kernzin in alinea 1, 2, 3 en 4?
schrijf dat even op.(het kan niet in deze slide)

Slide 14 - Diapositive

antwoorden
1: Als je met een pen op je arm tekent, verdwijnt de tekening na een tijdje.
2.Mensen die een tatoeage nemen, willen natuurlijk dat die blijft zitten.
3. De huid schrikt van de tatoeage-inkt, omdat het een onbekende stof is.
4. Het inkapselen is dus eigenlijk een beschermingstruc van je lichaam.(de rest mag erbij)

Slide 15 - Diapositive

wat moet je kennen en kunnen voor de toets
Ik kan verschillende tekstdelen van een tekst herkennen.
Ik kan kernzinnen in een alinea aanwijzen.
Ik kan hoofd- en bijzaken onderscheiden.
Ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen.
Ik kan het tegenstellend tekstverband herkennen.
Ik weet wat een feit is en ik kan dit herkennen.
Ik weet wat een mening is en ik kan dit herkennen.
Ik kan de moeilijkewoordenwijzer gebruiken.
Ik herken het opsommend tekstverband.

Slide 16 - Diapositive