Quiz - politiek

Thema 3 - Politiek
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Thema 3 - Politiek

Slide 1 - Diapositive

Wat is een algemeen belang?
A
Bezuinigingen vanuit de overheid
B
De actiepunten van een politieke partij
C
dat is een ander woord voor democratie
D
zaken die voor veel mensen belangrijk zijn

Slide 2 - Quiz

Wie zijn de overheid ?
A
politici
B
politici+ ambtenaren
C
de rechtsstaat
D
Het Nederlandse volk

Slide 3 - Quiz

Wat is een 'democratie'?
A
Een land waarbij 1 persoon de macht heeft
B
Een land waar een kleine groep de macht heeft
C
Een land waarbij de bevolking kiest wie de macht heeft
D
Een land zonder regering

Slide 4 - Quiz

Wat is een referendum?
A
Een volksvergadering
B
Een verkiezing
C
Een volksstemming (via de stembus)
D
Een volkstelling

Slide 5 - Quiz

Wat is een 'directe democratie'?
A
Het volk kiest volksvertegenwoordigers
B
Het volk betaalt direct belasting aan de regering
C
De burgers mogen allemaal stemmen over nieuwe wetten
D
De overheid moet belasting betalen aan de inwoners van het land

Slide 6 - Quiz

Wat is politiek?
A
Keuzes maken
B
Alles wat we doen
C
de gemeente bellen
D
Iets met politie

Slide 7 - Quiz

Een rechtse partij is
A
VVD
B
D66
C
SP
D
PVV

Slide 8 - Quiz

Welke stromingen 'horen' midden partijen?
A
Sociaal-democraten
B
Christen-democraten
C
Liberalen

Slide 9 - Quiz

Wat is actief kiesrecht?
A
Het recht om je verkiesbaar te stellen
B
Het recht om te mogen stemmen

Slide 10 - Quiz

Welke partijen zijn midden-partijen?
A
D66
B
PVV
C
GroenLinks
D
CDA

Slide 11 - Quiz

Rechtse partijen zijn voor
A
Vrijheid
B
Gelijkheid
C
Eigen verantwoordelijkheid
D
Kwetsbare mensen

Slide 12 - Quiz

Wat is passief kiesrecht?
A
Het recht verkozen te worden
B
Het recht te mogen stemmen
C
Geen gebruik maken van je kiesrecht
D
Blanco stemmen

Slide 13 - Quiz

Linkse partijen
A
vinden dan mensen evenveel belasting moeten betalen
B
willen goede uitkeringen en voorzieningen voor de zwakkeren in de samenleving
C
benadrukken de economische vrijheid van mensen en ondernemingen
D
hechten veel waarde aan het geloof

Slide 14 - Quiz


De lijsttrekker is..
A
De voorzitter van de partij
B
De nummer één op de lijst
C
De minister van de partij
D
De belangrijkste woordvoerder

Slide 15 - Quiz

een linkse partij is
A
VVD
B
PVV
C
CDA
D
SP

Slide 16 - Quiz

voorbeeld van liberale partijen
A
VVD, D66
B
VVD, CDA
C
PvdA, GroenLinks
D
CU, SP

Slide 17 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een Sociaal-Democratische partij?
A
FvD
B
VVD
C
PvdA
D
PVV

Slide 18 - Quiz

Liberale partijen benadrukken dat:
A
mensen gelijke kansen moeten krijgen
B
burgers meer vrijheid moeten krijgen
C
de overheid een sterke positie moet hebben
D
het rentmeesterschap centraal moet staan

Slide 19 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een christen-democratische partij?
A
ChristenUnie
B
DENK
C
FVD
D
50PLUS

Slide 20 - Quiz

Het CDA is een...
A
Liberale partij
B
Sociaal-democratische partij
C
Christen-democratische partij

Slide 21 - Quiz

Sociaal - democratische partijen vinden dat de overheid nieuwkomers goed moet ondersteunen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Christenunie is een:
A
Sociaal-democratische partij
B
Christen-democratische partij
C
Liberale partij
D
Communistische partij

Slide 23 - Quiz

Recht van interpellatie?
A
Een groot onderzoek instellen
B
Een wetsvoorstel veranderen
C
Een minister ter verantwoording roepen
D
Zelf een wetsvoorstel indienen

Slide 24 - Quiz

De eerste kamer heeft
A
150 zetels
B
het primaat
C
75 zetels
D
recht van amendement

Slide 25 - Quiz

De Eerste Kamer is anders dan de Tweede Kamer. De Eerste Kamer mag...
A
Nieuwe wetten ondertekenen.
B
Een wetsvoorstel in zijn geheel goed- of afkeuren.
C
Amendementen indienen als ze een wetsvoorstel willen verbeteren.
D
Zelf wetten maken.

Slide 26 - Quiz

Hoe wordt de eerste kamer gekozen?
A
Door de tweede kamer
B
Door de regering
C
Door de Provinciale Staten
D
Direct door de bevolking

Slide 27 - Quiz

De coalitie is..
A
De partijen die de regering vormen.
B
De andere partijen dan de regeerpartijen.
C
Uitspraken van de tweede kamer.
D
Alle 150 leden in de kamer

Slide 28 - Quiz

Wie zitten er in de Tweede Kamer?
A
ministers
B
gekozen politieke partijen
C
100 politieke partijen
D
linkse partijen

Slide 29 - Quiz

De Tweede en de Eerste kamer
A
de gemeentelijke overheid
B
de provinciale overheid
C
het landsbestuur
D
De inrichting van het bestuur van een staat (land) en zijn onderdanen.

Slide 30 - Quiz

Wat houdt motie van wantrouwen in?
A
De Tweede kamer vertrouwt de minister niet.
B
De Tweede kamer vertrouwt de koning niet.
C
De Tweede kamer vertrouwt de Eerste kamer niet.
D
De Tweede kamer vertrouwt de staatssecretaris niet.

Slide 31 - Quiz

De tweede kamer.
Door wie worden de mensen in de tweede kamer gekozen?
A
Kinderen
B
Alle mensen boven de 18 jaar
C
De koning
D
Leerkrachten

Slide 32 - Quiz

De tweede kamer is in...
A
Amsterdam
B
Den Bosch
C
Utrecht
D
Den Haag

Slide 33 - Quiz


Wat is oppositie?
A
Overzicht van de regeringsplannen
B
De partijen in de Tweede Kamer die niet in de regering zitten
C
Een plan om een maatschappelijk probleem op te lossen
D
De ministers en staatssecretarissen

Slide 34 - Quiz

3. Wat zijn pressiegroepen?
A
Groepen die langs allerlei wegen druk proberen uit te oefenen op mensen van wie ze wat gedaan willen krijgen.
B
Grote groepen.
C
Groepen die veel individuele belangen hebben.
D
Een vereniging van individuele belangen.

Slide 35 - Quiz

Wat is de trias politica?
A
De klassieke grondrechten van een land
B
De scheiding van de politieke macht in drie onderdelen
C
Een land waar de rechten en de plichten van de mensen zijn vastgelegd
D
De machten liggen bij één persoon

Slide 36 - Quiz

Trias politica
A
wetgevende, uitvoerende, controlerende macht
B
uitvoerende, wetgevende, controlerende macht
C
wetgevende, uitvoerende, rechterlijke macht
D
wetgevende, politieke, controlerende macht

Slide 37 - Quiz

Wat is een grondwet?
A
Een wet waarin staat op grond waarvan een rechter iemand kan veroordelen.
B
Een wet waar de grondrechten van de Nederlanders in staan.
C
Een wet waarin staat hoe de overheid met de grond moet omgaan.

Slide 38 - Quiz