Les leerlingen mening, argument en signaalwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

• Kan jij uitleggen wat het verschil is tussen een mening en een argument
• Kan jij argumenten geven bij jouw mening.
  
• Gebruik jij signaalwoorden van reden om jouw argument(en) te onderbouwen. 

     LESDOELEN

          Na de les, kan jij:

Feiten, meningen en argumenten

Feit: Controleerbaar: waar of niet waar. 
Te bewijzen met cijfers / percentages

Mening: Persoonlijk: je bent het ermee eens of oneens. Niet te controleren
Signaalwoorden ik vind, naar mijn mening, mijn standpunt is

Argument: de reden waarom je iets vindt
Signaalwoorden als omdat, want, namelijk, immers

Als jij de baas zou zijn van het land. Wat zou je dan veranderen?

Noem een argument voor en een argument tegen de doodstraf

Stelling: Computergames zijn verslavend.
Typ hier je twee argumenten voor of juist tegen deze stelling. (Dus twee argumenten voor of twee argumenten tegen de stelling)

Stelling: Amsterdam is een geweldige stad.

Wat is jouw standpunt over deze stelling? Ben je het met de stelling eens of juist oneens?

Wat is een argument?

1. Een verhaal dat je aan iemand vertelt
2. Een uitleg over een onderwerp
3. Een reden waarom je iets vindt
4. Een mening over een onderwerp

Feit, mening, of argument?
Chocolade is lekker.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Feit, mening, of argument?
Online les is saai.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Wat is een argument?

1. Dat is een reden waarom je iets vindt
2. Dat is wat je vindt

Feit, mening of argument?

De toets was lastiger dan ik had verwacht.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Feit, mening of argument?

Mijn broertje is een onuitstaanbare treiterkop.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Een mening ondersteun je met een argument. Wat is een synoniem voor 'argument'?

1. feit
2. reden
3. gevolg
4. mening

Wat is een argument?

1. Een feit waarmee je je mening onderbouwt.
2. Een reden waarmee je je mening onderbouwt.

Feit, mening of argument?

Omdat ik morgen naar de tandarts moet.

1. Feit
2. Mening
3. argument

Ik kan feiten en meningen herkennen en zelf formuleren.

1. Ja
2. Nee

Feit, mening, argument, iets anders?
Het gaat morgen regenen of niet regenen.

1. Feit
2. argument
3. Iets anders
4. mening

Feit of mening?
Roken moet verboden worden.

1. feit
2. mening

Feit of mening:
De bladeren zijn nat.

1. feit
2. mening

Feit of mening
De zon is een ster.

1. feit
2. mening

Feit of mening?
Heb je broers of zussen?

1. feit
2. mening

Feit of mening?

Roken is ongezond.

1. Feit
2. Mening

Ik begrijp het verschil tussen een feit, een mening en een argument

1. Ja
2. Nee
3. Een beetje
4. Ik heb meer uitleg nodig!

Waarover wil jij nog meer uitleg?