Les leerlingen mening, argument en signaalwoorden

  • Leer jij goed luisteren naar een ander.
  • Kan jij uitleggen wat het verschil is tussen een mening en een argument
  • Kan jij argumenten geven bij jouw mening.
  • Gebruik jij signaalwoorden van reden om jouw argument(en) te onderbouwen. 
     LESDOELEN
          Na de les, kan jij:
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

  • Leer jij goed luisteren naar een ander.
  • Kan jij uitleggen wat het verschil is tussen een mening en een argument
  • Kan jij argumenten geven bij jouw mening.
  • Gebruik jij signaalwoorden van reden om jouw argument(en) te onderbouwen. 
     LESDOELEN
          Na de les, kan jij:

Slide 1 - Diapositive

Wat is een argument?
A
Een verhaal dat je aan iemand vertelt
B
Een uitleg over een onderwerp
C
Een reden waarom je iets vindt
D
Een mening over een onderwerp

Slide 2 - Quiz

Feit, mening, of argument?
Chocolade is lekker.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 3 - Quiz

Feit, mening, of argument?
Online les is saai.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 4 - Quiz


Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Slide 5 - Quiz

Wat is een argument?
A
Dat is een reden waarom je iets vindt
B
Dat is wat je vindt

Slide 6 - Quiz

Feit, mening of argument?

De toets was lastiger dan ik had verwacht.

A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 7 - Quiz

Feit, mening of argument?

Mijn broertje is een onuitstaanbare treiterkop.

A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 8 - Quiz

Een mening ondersteun je met een argument. Wat is een synoniem voor 'argument'?
A
feit
B
reden
C
gevolg
D
mening

Slide 9 - Quiz

Wat is een argument?
A
Een feit waarmee je je mening onderbouwt.
B
Een reden waarmee je je mening onderbouwt.

Slide 10 - Quiz

Feit, mening of argument?

Omdat ik morgen naar de tandarts moet.
A
Feit
B
Mening
C
argument

Slide 11 - Quiz

Ik kan feiten en meningen herkennen en zelf formuleren.
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Feit, mening, argument, iets anders?
Het gaat morgen regenen of niet regenen.
A
Feit
B
argument
C
Iets anders
D
mening

Slide 13 - Quiz

Feit of mening?
Roken moet verboden worden.
A
feit
B
mening

Slide 14 - Quiz

Feit of mening:
De bladeren zijn nat.
A
feit
B
mening

Slide 15 - Quiz

Feit of mening
De zon is een ster.
A
feit
B
mening

Slide 16 - Quiz

Feit of mening?
Heb je broers of zussen?
A
feit
B
mening

Slide 17 - Quiz

Feit of mening?

Roken is ongezond.
A
Feit
B
Mening

Slide 18 - Quiz

Ik begrijp het verschil tussen een feit, een mening en een argument
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje
D
Ik heb meer uitleg nodig!

Slide 19 - Quiz

Waarover wil jij nog meer uitleg?

Slide 20 - Question ouverte