Herhaling Grammar T4

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Ga naar lessonup.com

& voer de pincode in

dan kun je straks meedoen met oefenen! (:

Grammar Theme 4

• Vragen met to do
• Ontkenningen met to do
• Aanwijzende voornaamwoorden
• Vergelijkende en vergrotende trap

Basis!

Wat is een onderwerp? 

Wat is een persoonsvorm? 

Wat is een onderwerp?

Basis!

Wat is een onderwerp? 

De persoon of het ding in de zin dat iets doet.

Voorbeelden: 

Hij gaat naar het feestje. 

Auto's zijn mooi.

Wat is een persoonsvorm?

Basis!

Wat is een persoonsvorm?

Het werkwoord dat hoort bij het onderwerp van de zin. 

Voorbeelden: 

Hij gaat naar het feestje. 

Auto's zijn mooi.

Stappenplan: vragen met to do

Stap 1: Staat er to be, have (got) of can in de zin? 
Ja: dan verplaats je de persoonsvorm naar voren

Nee: ga door naar stap 2

Stappenplan: vragen met to do

Stap 2: Is het onderwerp van de zin I, you, we of they?
Ja: plaats do voor de zin. De rest van de zin verandert niet!

Nee: ga door naar stap 3

Stappenplan: vragen met to do

Stap 3: Is het onderwerp van de zin he, she of it?
Ja: plaats does voor de zin. De persoonsvorm verandert in het hele werkwoord!

Stappenplan: vragen met to do

Stap 3: Is het onderwerp van de zin he, she of it?
Ja: plaats does voor de zin. De persoonsvorm verandert in het hele werkwoord!

Voorbeeld: He likes cats --> Does he like cats?

--> de s van de shitregel zit nu aan do vast!

Stappenplan: vragen met to do

Stap 3: Is het onderwerp van de zin he, she of it?
Ja: plaats does voor de zin. De persoonsvorm verandert in het hele werkwoord!

Voorbeeld: He has a car --> Does he have a car?

--> de s van de shitregel zit nu aan do vast!

Maak vragend: I want to go to that party.

1. Want I to go to that party?
2. Does I want to go to that party?
3. I want to go to that party?
4. Do I want to go to that party?

Maak vragend: He goes to the cinema every week.

1. Goes he to the cinema every week?
2. Has he gone to the cinema every week?
3. Does he go to the cinema every week?
4. Do he go to the cinema every week?

Maak vragend: The plane flies over Manhattan.

1. Does the plane fly over Manhattan?
2. Flies the plane over Manhattan?
3. Do the plane fly over Manhattan?
4. Does the plane flies over Manhattan?

Maak vragend: My mom likes boy bands.

Maak vragend: My teeth look great!

Maak vragend: He has a question.

Stappenplan: ontkenningen met to do

Stap 1: Staat er to be, have (got) of can in de zin? 

Ja: dan plaats je not achter de persoonsvorm 

Nee: ga door naar stap 2

Stappenplan: ontkenningen met to do

Stap 2: Is het onderwerp van de zin I, you, we of they?

Ja: plaats don't (do not) voor de persoonsvorm

Nee: ga door naar stap 3

Stappenplan: ontkenningen met to do

Stap 3: Is het onderwerp van de zin he, she of it

Ja: plaats doesn't (do not) voor de persoonsvorm. De persoonsvorm verandert in het hele werkwoord! 

Voorbeeld: He likes cars --> He doesn't like cars

Maak ontkennend: He goes to school every day.

1. He doesn't go to school every day.
2. He doesn't goes to school every day.
3. He goes not to school every day.
4. He don't go to school every day.

Maak ontkennend: My parents have a big garden.

1. My parents haven't a big garden.
2. My parents don't have a big garden.
3. My parents doesn't have a big garden.
4. My parents not have a big garden.

Maak ontkennend: The car runs on water.

1. Does the car run on water?
2. The car don't run on water.
3. The car doesn't runs on water.
4. The car doesn't run on water.

Maak ontkennend: My friends like to watch Netflix.

Maak ontkennend: The plant has green leaves.

Maak ontkennend: My dad enjoys reading.

Stappenplan: aanwijzende vnw

Stap 1: Verwijst het woord naar iets wat dichtbij is? 

Ja: kies voor this als het 1 ding is, kies voor these als het meerdere dingen zijn

Nee: ga door naar stap 2

Stappenplan: aanwijzende vnw

Stap 2: Verwijst het woord naar iets wat verder weg is 

Ja: kies voor that als het 1 ding is, kies voor those als het meerdere dingen zijn

I'd like to read ... book over there.

1. this
2. these
3. that
4. those

Could you put some tea in ... mug I have in my hand?

1. this
2. these
3. that
4. those

Could you call ... guys over there?

1. this
2. these
3. that
4. those

I'm holding a photograph of my grandfather. ... man was very old.

1. this
2. these
3. that
4. those

... apples here are rotten.

1. this
2. these
3. that
4. those

Basisregel:

Vergelijkend: voeg -er aan het woord toe

Vergrotend: voeg -est aan het woord toe

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 1: Is het bijvoeglijk naamwoord onregelmatig?

Ja: vul de onregelmatige vorm voor de vergelijkende of vergrotende trap in

Nee: ga door naar stap 2

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 2: Is het bijvoeglijk naamwoord 3 lettergrepen of langer?

Ja: zet er more voor als het een vergelijkende trap is, zet er most voor als het een vergrotende trap is

Nee: ga door naar stap 3

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 3: Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een -e?

Ja: plak er een r achter als het een vergelijkende trap is, plak er st achter als het een vergrotende trap is (close --> closer)

Nee: ga door naar stap 4

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 4: Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op medeklinker + y?

Ja: vervang de y door een i en plak er er achter als het een vergelijkende trap is, plak er est achter als het een vergrotende trap is (dry --> drier)

Nee: ga door naar stap 5

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 5: Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op korte klinker + medeklinker? 

Ja: verdubbel de medeklinker en plak er er achter als het een vergelijkende trap is, plak er est achter als het een vergrotende trap is (big --> bigger)

Nee: ga door naar stap 6

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 6: Geen van de uitzonderingen zijn van toepassing!

Plak er achter het bijvoeglijk naamwoord als het een vergelijkende trap is, plak er est achter als het een vergrotende trap is (big --> bigger)

My brother is much ... than I am.

1. stronger
2. strongest
3. more strong
4. most strong

My friend are always ... than I am.

1. tanner
2. tannest
3. more tan
4. most tan

Jackie is the ... girl in the world.

1. beautifuller
2. beautifullest
3. more beautiful
4. most beautiful

That horse looks ... (bad) than before.

My friend is ... (cool) than I am.

English is the ... (interesting) subject in the world.

Extra oefenen?

Ga naar Magister --> leermiddelen --> Engels --> Theme 4 --> grammar!