SS-E05-1VMBO-THV-Grammar theme 4

Grammar T 4
Tijdens het bespreken en oefenen van de grammatica is het belangrijk dat je zelf de inschatting maakt of je mee moet schrijven of niet. 
Het is je eigen verantwoordelijkheid.

Als je extra hulp vraagt van je docent, kan deze vragen naar je aantekeningen. 
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammar T 4
Tijdens het bespreken en oefenen van de grammatica is het belangrijk dat je zelf de inschatting maakt of je mee moet schrijven of niet. 
Het is je eigen verantwoordelijkheid.

Als je extra hulp vraagt van je docent, kan deze vragen naar je aantekeningen. 

Slide 1 - Diapositive

Theme 4 - grammar
1. Aanwijzende voornaamwoorden demonstrative pronouns

2. Vragen questions en ontkenningen negations met to do

3. Trappen van vergelijking comparative and superlative

Slide 2 - Diapositive

Aanwijzende voornaamwoorden

Slide 3 - Diapositive

_____ is my car here.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 4 - Quiz

_____ are my children over there in the park.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 5 - Quiz

_____ is my car over there.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 6 - Quiz

_____ are my children here.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 7 - Quiz

_____ bike over there is mine.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 8 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden

Slide 9 - Diapositive

Vragen en ontkenningen met to do.
Vragen met I / you / we / you / they:
Do vooraan de zin.                                      Do you like hockey?

Vragen met he / she / it:
Does vooraan de zin.
Let op: de -s achter het werkwoord verdwijnt!!!
He likes hockey. Does he like hockey?

I am at home.
Am I at home?
I am not at home.
I have got shoes on.
Have I got shoes on?
I have not got shoes on.
I can run fast.
Can I run fast?
I cannot run fast.
I like hockey.
Do I like hockey?
I do not like hockey.

Slide 10 - Diapositive

Vragen en ontkenningen met to do.
Ontkenning met I / you / we / you / they:
Je schrijft not achter do.             I do not like homework.
(don't)

Vragen met he / she / it:
Je schrijft not achter does.
   (doesn't)
Let op: de -s achter het werkwoord verdwijnt!!!
He likes homework. He does not like homework.

Slide 11 - Diapositive

Vragen en ontkenningen met to do.
Ontkenning met I / you / we / you / they:
Je schrijft not achter do.             I do not like homework.
(don't)

Vragen met he / she / it:
Je schrijft not achter does.
   (doesn't)
Let op: de -s achter het werkwoord verdwijnt!!!
He likes homework. He does not like homework.

Slide 12 - Diapositive

Maak een vraagzin:
I watch TV.

Slide 13 - Question ouverte

Maak een ontkennende zin:
I watch TV.

Slide 14 - Question ouverte

Maak een vraagzin:
Sandy takes nice photos.

Slide 15 - Question ouverte

Maak een ontkennende zin:
Sandy takes nice photos.

Slide 16 - Question ouverte

Maak een vragende zin:
You ride your bike every weekend.

Slide 17 - Question ouverte

Maak een ontkennende zin:
You ride your bike every weekend.

Slide 18 - Question ouverte

Trappen van vergelijking
Als je mensen, dieren of dingen wilt vergelijken, gebruik je bijvoeglijke naamwoorden.
Deze bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord.

Slide 19 - Diapositive

Trappen van vergelijking
Stellende trap: bijvoeglijk naamwoord.
Als je iets zegt over een persoon, dier of ding.

Vergrotende trap: bijvoeglijk naamwoord + er.
Als je twee personen, dieren of dingen met elkaar vergelijkt.

Overtreffende trap: bijvoeglijk naamwoord + est.
Je vergelijkt dan een persoon, dier of ding met al het andere.

Slide 20 - Diapositive

Trappen van vergelijking
Extra: Het bijvoeglijk naamwoord kan in stap 2 en 3 veranderen als:

* het eindigt op een -e. Dan alleen +r / +st                     close - closer - closest
* het eindigt op een korte klinker + medeklinker.
Dan verdubbelt de medeklinker.                                          big - bigger - biggest
* het eindigt op een medeklinker + y. Dan wordt het -ier / -iest
                                                                                                              dry - drier - driest

Slide 21 - Diapositive

Trappen van vergelijking
Extra: Bijvoeglijke naamwoorden van 3 lettergrepen en langer:
Hebben hun eigen vorm. Daar gebruik je 'more' bij de vergrotende trap en 'most' bij de overtreffende trap. Dit geldt ook voor famous en boring. 
beautiful - more beautiful - most beautiful

Extra: Sommige bijvoeglijk naamwoorden hebben een onregelmatige vorm:
good / well --> better --> best
bad / ill --> worse --> worst

Slide 22 - Diapositive

I am ___ than my brother. (sporty)

A
sporty
B
sportier
C
sportiest

Slide 23 - Quiz

My dad is ___ than yours. (strong)

A
strong
B
stronger
C
strongiest

Slide 24 - Quiz

This is _____ story I have ever heard. (silly)
A
silly
B
sillier
C
silliest

Slide 25 - Quiz

My life is ___ than yours. (boring)
A
boring
B
more boring
C
most boring

Slide 26 - Quiz

That film is ______ film he has ever made. (interesting)
A
interesting
B
the more interesting
C
the most interesting

Slide 27 - Quiz

You have a bad day but my day is _____(bad).

Slide 28 - Question ouverte

My sister’s life is ______ of all. (exciting)

Slide 29 - Question ouverte

My brother is _____ than my sister. (tall)

Slide 30 - Question ouverte

My English teacher is ______ teacher I know. (funny)

Slide 31 - Question ouverte

Maths is my ____ subject. (bad)

Slide 32 - Question ouverte