Na deze les weet de betekenis van een aantal voor-en achtervoegsels en kun je
woordraadstrategieën gebruiken om de betekenis van een moeilijk woord te vinden.
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weet de betekenis van een aantal voor-en achtervoegsels en kun je
woordraadstrategieën gebruiken om de betekenis van een moeilijk woord te vinden.
Slide 1 - Diapositive
Welke woordraadstrategieën kennen jullie nog?
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Zo herken je tegenstellingen:
Let op woorden als: maar, toch, in tegenstelling tot, integendeel, daarentegen, wel en niet, toen en nu, vroeger en tegenwoordig, met en zonder. Deze woorden geven aan dat er een tegenstelling in de zin staat.
De woorden die elkaars tegengestelde zijn, lijken soms niet op elkaar: groot ↔ klein; veel ↔ weinig; stijging ↔ daling.
Er zijn ook veel tegengestelde woorden die juist wel op elkaar lijken: schuldig ↔ onschuldig; lukken ↔ mislukken; voordeel ↔ nadeel.
Slide 10 - Diapositive
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord.
Soms kun je de betekenis van een woord begrijpen
doordat je al een deel van het woord kent.
Slide 11 - Diapositive
Bijvoorbeeld:
• Woorden die zijn samengesteld uit twee woorden. Bijvoorbeeld: je kent het woord kracht en het woord training.
Hiermee kun je de betekenis van het woord krachttraining gemakkelijker raden.
Slide 12 - Diapositive
Woorden met een voorvoegsel, zoals on- en ont-. Bijvoorbeeld: het woord
ongezuiverd. Je weet dat on- hetzelfde is als niet of zonder. Ongezuiverd betekent dus niet gezuiverd.
Woorden met een achtervoegsel, zoals -er, -aar, -achtig, -loos, -lijk.
Bijvoorbeeld: het woord gevoelloos. Je weet dat -looshetzelfde is als zonder.
Gevoelloos betekent dus zonder gevoel.
Slide 13 - Diapositive
Nu zelfstandig aan de slag
Wat nu?
Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 181
Maken opdr.1 t/m 7
blz. 181 t/m 183
Huiswerk volgt
Slide 14 - Diapositive
Aan de slag
Slide 15 - Diapositive
Opdracht: in 2 tallen=
Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?
Opdracht: in 2 tallen=
Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd?
Wat moet je onthouden, is belangrijk?
Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?
Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?