H4 Woche 5

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Herzlich willkommen

Woche 5

Heute

- Grammatik: die Wechselpräpositionen

- Traumberuf gesucht: Aufgabe 10-13

- Grammatik: ob, oder, aber, sondern

Die Wechselpräpositionen

Kennt ihr sie noch?

Wechselpräpositionen zijn keuzevoorzetsels. Hiernaast zie je de 9 voorzetsels waar het om gaat. 

 De 9 keuzevoorzetsels zijn: 

        an:                    aan

        auf:                  op

        hinter:            achter

        in:                     in

        neben:           naast

        über:               boven / over

        unter:             onder

        vor:                  voor

        zwischen:    tussen

Je moet volgende vragen stellen: 

* Geeft het een situatie aan? Kun je vragen wo?

                .... dan 3e naamval

  b.v.   Der Hund schwimmt in dem Teich (m).

 

* Is het een verandering van situatie? Geeft het een beweging aan? Kun je vragen wohin?

                 ... dan  4e naamval

  b.v.   Der Hund springt in den Teich (m).

   (der Teich = de vijver)

Keuzevoorzetsels:
Welke vragen kun je stellen voor de 3e naamval?

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de 4e naamval?

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.

Dieser Satz ist richtig.

Dieser Satz ist leider falsch.

Der Ball rollt unter das Auto (o).

Die Kreditkarte liegt in das Hotelzimmer (o).

Ich wohne über dem Geschäft (o).

Ich lege die Zeitung auf dem Tisch (m).

Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch (m).

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage(v).

Antwoord + uitleg:

Vertaald: De auto staat vor d.... garage.

vor (voor) = keuzevoorzetsel

voor de garage staan geeft een situatie aan. Je kunt vragen: waar?

 Dus Dativ (3e nv) vrouwelijk.

Antwoord: Das Auto steht vor der Garage.

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden(m).

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Het schrift valt op de grond.

op = keuzevoorzetsel

op de grond vallen geeft een verandering van situatie aan. Je kunt vragen: wohin?:

Dus Akkustiv (4e nv) mannelijk.

Antwoord: Das Heft fällt auf den Boden.

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).

1. dem
2. den
3. der
4. das

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Het boek ligt op de tafel.

op = keuzevoorzetsel

op de tafel liggen geeft een situatie aan.

 Dus Dativ (3e nv) mannelijk.

Antwoord: Das Buch liegt auf dem Tisch.

Das Bild hängt an d.... Wand(v).

1. die
2. den
3. dem
4. der

Antwoord + uitleg:

Vertaald: De foto hangt aan de muur.

an (aan) = keuzevoorzetsel

aan de muur hangen geeft een situatie aan.

 Dus Dativ (3e nv) vrouwelijk.

Antwoord: Das Bild hängt an der Wand.

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.

auf (op) = keuzevoorzetsel

op de tafel leggen geeft een verandering van situatie aan:

Dus Akkustiv (4e nv) mannelijk.

Antwoord: Ich lege deinen Schlüssel auf den Tisch.

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?

vor (voor) = keuzevoorzetsel

voor de spiegel staan geeft een situatie aan.

 Dus Dativ (3e nv) mannelijk.

Antwoord: Stehst du immer so lange vor dem Spiegel?

Vul in.
Ich warte vor (de) Apotheke (v).

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.

vor (voor) = keuzevoorzetsel

voor de apotheek wachten geeft een situatie aan.

 Dus Dativ (3e nv) vrouwelijk.

Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).

Vul in.
Mein Opa setzt sich auf (de) Bank (v) im Park.

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.

auf (op) = keuzevoorzetsel

op de bank gaan zitten is een verandering van situatie:

Dus Akkustiv (4e nv) vrouwelijk.

Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.

Vul in.
Ich habe Angst vor (deze) Spinnen (mv).

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Ik ben bang voor deze spinnen

vor (voor) = keuzevoorzetsel

bang zijn voor is GEEN (verandering van) situatie: je kunt niet vragen wo, wohin of wann:

>> 7/2-regel 

vor hoort bij de 7 voorzetsels: 3e naamval meervoud

Antwoord: Ich habe Angst vor diesen Spinnen(mv).

Vul in.
Ich freue mich auf eur... Besuch(m).

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Ik verheug me op jullie bezoek.

auf (op) = keuzevoorzetsel

sich freuen auf is GEEN (verandering van) situatie: je kunt niet vragen wo, wann of wohin:

Dus 7/2-regel

auf (& über) hoort bij de 2 voorzetsels: 4e nv, mannelijk

Antwoord: Ich freue mich auf euren Besuch.

0

Mach: Auf. 1 b/z 6 (Seite 252-254) 

Fragen?

Auf. 10-13 (Seite 62-65)

ob & oder = of

oder: bij een keuze tussen 2 of meer dingen

zB: Willst du Pizza oder Pommes?

zB: Kommst du morgen oder nächste Woche?

of: wanneer er geen sprake is van een keuze

zB: Weißt du, ob er mitspielen wird?

zB: Ob das richtig ist? Ich weiß es nicht.

aber & sondern

sondern: als er een ontkenning vóór de komma en een tegenstelling in de zin staat.

zB: das ist nicht toll, sondern schrecklich.

zB: das ist kein Hund, sondern eine Katze.

aber: in de overige gevallen.

zB: Heute kann ich nicht, aber nächste Woche komme ich. 

zB: Es tut mir leid, aber ich kann dir nicht helfen.

Auf. 7 & 8 (Seite 254-255)