wat koopkracht is en waardoor je koopkracht verandert
wat inflatie is en wat de gevolgen ervan zijn
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3
Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
H1.4 Wordt alles duurder
Lesdoelen:
wat koopkracht is en waardoor je koopkracht verandert
wat inflatie is en wat de gevolgen ervan zijn
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
CBS: … stijgt voor derde maand op rij In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4 procent. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2 procentpunt meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend. Welk woord ontbreekt in de titel van dit krantenbericht: inflatie of deflatie?
A
Inflatie
B
Deflatie
Slide 4 - Quiz
Griekse … houdt aan Het leven in Griekenland was vorige maand opnieuw aanzienlijk goedkoper dan een jaar eerder. Dat blijkt uit cijfers die het Griekse statistiekbureau vrijdag heeft gepubliceerd.
Welk woord ontbreekt in de titel van dit krantenbericht: inflatie of deflatie?
A
inflatie
B
deflatie
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Koopkracht
Koopkracht: is de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
Koopkracht wordt door 2 factoren beinvloed:
de stijging of daling van je inkomen:
de stijging (= inflatie) of daling (=deflatie) van de prijzen
Slide 8 - Diapositive
Formule koopkracht
Koopkracht berekening:
De procentuele verandering van het inkomen - de procentuele verandering van de prijzen.
Toelichting:
als inkomen meer stijgt dan de prijzen stijgen neemt je koopkracht toe.
als je inkomen minder stijgt dan de prijzen neemt je koopkracht af.
Slide 9 - Diapositive
Als je inkomen gelijk blijft, daalt of stijgt door deflatie je koopkracht.
A
daalt
B
stijgt
Slide 10 - Quiz
Indexcijfers waarom?
Veranderingen kun je makkelijk vergelijken met indexcijfers.
Een indexcijfer laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een bepaalde periode.
Die afgesproken periode heet het basisjaar. De gegevens van het basisjaar krijgen altijd het indexcijfer 100.
Indexcijfers is GEEN percentage (dus geen % erachter)