Media, Vormgeving en ICTMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Werkstuk schrijven
Slide 1 - Diapositive
Hoofdstuk 2
Langere teksten schrijven
Slide 2 - Diapositive
Paragraaf
2.6 Werkstuk
Slide 3 - Diapositive
Onderwerp
Een werkstuk maken
Slide 4 - Diapositive
Leerdoel
- Je kunt een werkstuk schrijven
Slide 5 - Diapositive
Hoe ziet de inhoud van een werkstuk eruit?
Slide 6 - Diapositive
In deze les leer je:
Wat een werkstuk is.
Wat je van het maken van een werkstuk leert.
Welke hoofdstukken er in een werkstuk zitten.
Slide 7 - Diapositive
Als je een onderwerp hebt gekozen en informatie hebt verzameld, ga je je werkstuk maken. Wat is een werkstuk?
A
een boekje over een bepaald onderwerp
B
een poster over een bepaald onderwerp
C
een toneelstuk over een bepaald onderwerp
D
een presentatie over een bepaald onderwerp
Slide 8 - Quiz
Wat is een werkstuk?
Een werkstuk is een dun boekje. Er staat tekst in over een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld Afrika, De Rijn of urbanisatie
Slide 9 - Diapositive
Wat leer je van een werkstuk maken?
A
hoe je in je eigen woorden iets uitlegt
B
hoe je je mening geeft
C
hoe je van allerlei informatie een logisch verhaal maakt
D
hoe je een mooie presentatie maakt voor op het digibord
Slide 10 - Quiz
Wat leer je ervan?
Voordat je gaat schrijven, verzamel je heel veel informatie. Het is niet de bedoeling dat je al die informatie gaat overschrijven. Je moet er een logisch verhaal van maken, in je eigen woorden.
Slide 11 - Diapositive
De voorkant van een werkstuk lijkt op de voorkant van een boek: de titel staat erop, de schrijver en een mooi plaatje. De voorkant noem je ook wel het titelblad. Waarom is een titelblad belangrijk?
A
Zo zien anderen meteen waar het werkstuk over gaat
B
Zo worden anderen nieuwsgierig naar je werkstuk
C
Zo valt je werkstuk niet uit elkaar
D
Zo wordt je werkstuk niet vies
Slide 12 - Quiz
Het titelblad
Net als de voorkant van een boek, laat de voorkant van een werkstuk zien waar de tekst over gaat. Door een goed titelblad willen anderen je werkstuk gaan lezen.
Slide 13 - Diapositive
Na het titelblad komt de inhoudsopgave. Vul in:
In een inhoudsopgave staan alle onder
elkaar. Achter ieder hoofdstuk staat een .
Op die pagina het hoofdstuk.
hoofdstukken
paginanummer
begint
Slide 14 - Question de remorquage
De inhoudsopgave
De inhoudsopgave is bedoeld om heel snel te kunnen zien wat op welke plek in het werkstuk staat.
Slide 15 - Diapositive
Je maakt een werkstuk over De Nijl. Je begint met een kort stukje tekst. Hierin vertel je waarom je voor dit onderwerp gekozen hebt en waar het werkstuk ongeveer over zal gaan. Hoe noem je zo'n stukje?
A
het nawoord
B
de bronvermelding
C
de inleiding
D
de inhoudsopgave
Slide 16 - Quiz
De inleiding
In de inleiding schrijf je kort iets over de keuze voor het onderwerp en iets over de inhoud van het werkstuk. Je schrijft dit meteen na de inhoudsopgave.
Slide 17 - Diapositive
Wat komt na de inhoudsopgave?
A
het titelblad
B
het nawoord
C
de bronnen
D
de hoofdstukken
Slide 18 - Quiz
De hoofdstukken
Na de inleiding komen de hoofdstukken. Hierin staat alle informatie die je hebt gevonden. Je kunt ze vergelijken met de deelonderwerpen. Elk deelonderwerp bespreek je in een apart hoofdstuk.
Slide 19 - Diapositive
Vul in:
Een plaatje zegt meer dan woorden. Gebruik
plaatjes om je werkstuk te maken en moeilijke
stukjes tekst te maken.
duizend
duidelijker
mooier
Slide 20 - Question de remorquage
Plaatjes in je werkstuk
Plaatjes kunnen je tekst ondersteunen. Ze laten dan zien wat je met een stukje tekst bedoeld.
Slide 21 - Diapositive
Na je hoofdstukken komt het nawoord.
Waar of niet waar: Het nawoord is een samenvatting van je werkstuk
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quiz
Nawoord
In het nawoord schrijf je hoe je het werkstuk hebt aangepakt. Je vertelt wat er goed ging en wat beter kon.
Slide 23 - Diapositive
Op de laatste pagina van je werkstuk komen je bronnen.
Je bronnen zijn de boeken en die je hebt
voor je werkstuk. De personen die je
hebt , zijn ook bronnen.
gebruikt
websites
geïnterviewd
Slide 24 - Question de remorquage
De bronvermelding
Het is belangrijk om je bronnen te noemen. Dan weet de docent dat je alle informatie hebt opgezocht én waar je hebt gezocht en dat je het niet zelf hebt bedacht.
Slide 25 - Diapositive
Wat is geen bron?
A
de website www.egypte.nl
B
het tijdschrift 'Op vakantie naar Egypte'
C
het boek 'Het oude Egypte'
D
Dit zijn allemaal bronnen
Slide 26 - Quiz
Bronnen
Alles waar jij je informatie vandaan haalt is een bron en die zet je in de bronvermelding.