module 1 les 5, invalshoeken en drama

invalshoeken
kunst theorie + beschouwing drama
1 / 54
suivant
Slide 1: Diapositive
kunstSecondary Education

Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 9 vidéos.

Éléments de cette leçon

invalshoeken
kunst theorie + beschouwing drama

Slide 1 - Diapositive

Wat is kunst?

Slide 2 - Question ouverte

waarom wordt kunst gemaakt?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is kunst?
Welke kunstdisciplines zijn er?
Hoe ontstaat een kunstwerk?
Wat wil de kunstenaar ermee?
Wat vind ik er zelf van en waarom?


Voor 1900: kunst was natuurgetrouw en volgens geldende norm - kwaliteit

20e eeuw: ook niet zichtbare factoren, veel technische mogelijkheden en materialen.
Om onze mening over iets te vormen willen we achtergrondinfo; uitgangspunten, beeldende elementen ed.
Om kunstgeschiedenis te begrijpen – weet wat je ziet!


Slide 4 - Diapositive

We onderscheiden 8 kunstdisciplines:
Beeldende kunst, fotografie, muziek, architectuur, theater, film, literatuur en dans
Grenzen vervagen; crossovers (musical)
We behandelen beeldende kunst (fotografie), dans, theater (film) en muziek.
Iedere discipline heeft stijlen.




Slide 5 - Diapositive

Hoe begin jij aan het maken van een schildering/ tekening?

Slide 6 - Question ouverte

Bezieling/ inspiratie nodig voor kunst

  • impulsen van buitenaf
  • eigen denk- en gevoelswereld
  • esthetische
  • Religieuze
  • medeleven met anderen
  • kritiek op de samenleving
  • zin voor rechtvaardigheid
  • het werk van andere kunstenaars

Slide 7 - Diapositive

Mensen willen creëren: oudste grotschilderingen.
Wil, gedachte, geloof.
Eerst bepaald door gebruik, later versiering, verering of imponeren.


Later waren kunstenaars voor vergroten van status.
Feiten en verhalen voor analfabeten.
Kunst was dienend
Nu vaak activerend, beschouwer wordt aan het denken gezet.
Het gaat niet langer om de mooie buitenkant, wij worden geprikkeld daar doorheen te zien.



Slide 8 - Diapositive

Op originele wijze verwerken.

De waarneembaar gemaakte vorm van de bezielde gedachte
Waarneming met zintuigen, verwerking door geest
Kunstwerk roept reactie op.
Kunstenaar is creatief
Beschouwer is receptief

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Soms is een kunstwerk spontaan, soms na herzieningen. Afhankelijk van het temperament van de kunstenaar of de aard van het onderwerp. Blijft het bij de een bij een eerste versie (uitvoering), een tweede geeft zijn idee pas vorm nadat hij er een hele tijd mee heeft rondgelopen en het dus al innerlijk tot rijping kwam. Een derde maakt vooraf een lange reeks voorstudies en een vierde laat op een al voltooid schilderij of beeld nog andere concepties van hetzelfde motief volgen.

Slide 11 - Diapositive

Ik blijf bij mijn eerste versie
ik loop een hele tijd met mijn idee rond en ga er dan iets mee doen
Ik maak voorstudies
Ik maak meerdere versies
Zo werk ik!

Slide 12 - Question de remorquage

Middeleeuwen – kunstenaar anoniem – ambachtsman – bijbelse kunst – ideoplastisch - symboliek

Later naast de kerk ook wereldlijke opdrachtgevers.

17e eeuw – rijke burgers
Kunstenaar – afhankelijk opdrachtgever
Marktwerking
19e eeuw – vrije kunstenaars
Musea – galleries


Slide 13 - Diapositive

Soms worden kunstwerken duidelijk vanuit een bepaalde invalshoek gemaakt, maar het gebeurt ook dat een kunstwerk vanuit verschillende invalshoeken te beschouwen is.

Slide 14 - Diapositive

Kunst en religie of levensbeschouwing

Kunstenaars houden zich bezig met religie.
Vroeger was de kerk een grote opdrachtgever. Tegenwoordig ontstaan kunstwerken vaak vanuit behoefte van een kunstenaar.
Ook kan de beschouwer bevooroordeeld zijn door eigen geloof.

Slide 15 - Diapositive

Kunst en esthetica
Esthetica is de leer van de zintuiglijke waarneming, de tak van de filosofie die zich bezighoudt met schoonheid en kunst.
Wat ervaar je en hoe voelt dit.
Al bij Plato en Aristoteles zijn ideeën over schoonheid en kunst te vinden.
Vanaf de Romantiek werd de betekenis van esthetica beperkt tot "de leer van het schone" waarmee schoonheid of juist het ontbreken ervan wordt aangeduid.


Slide 16 - Diapositive

Een kunstwerk hoeft niet esthetisch te zijn om goed te zijn, het moet origineel zijn.

Dat kan komen door de keuze van de kleuren of door het rangschikken van lijnen en vormen over het vlak (compositie).
Het kan het gekozen motief zijn dat bij de toeschouwer aanslaat.
Als 'lelijk' of 'slecht' treffen ons karakterloosheid of fantasieloosheid.
Daarmee verlaten wij maar al te gemakkelijk het gebied van de kunst. We hebben dan te maken met 'schijnkunst', doorgaans kitsch genoemd.

Slide 17 - Diapositive

Kunst en politieke, economische of sociale invloed

Vrij land – vrije kunst – problemen weergeven.

In landen waar deze vrijheid er niet is, kunnen kunstenaars hun talent inzetten om voor vrijheden te vechten. Of kunstenaars zetten zich in om dingen aan te prijzen; propaganda.
Sinds de 2e helft van de 20e eeuw zetten kunstenaars zich in voor commerciële belangen; reclame.
De grens tussen high culture en low culture verdwijnt.



Slide 18 - Diapositive

Met het ontstaan van massamedia zijn groepen mensen te bereiken. Hierbij hoeft geen onderscheid gemaakt te worden om wie het dan gaat.

Als het dus gaat om politieke, sociale of economische zaken, een kunstenaar heeft in veel gevallen de vrijheid om zich hiervoor, of juist tegen uit te spreken en te proberen op die manier een reactie bij de beschouwer teweeg te brengen.

Slide 19 - Diapositive

Kunst en educatie

Kunstenaars proberen iets bij de beschouwer teweeg te brengen. Het kan zijn dat ze door middel van hun werk mensen proberen op te voeden, of kritisch naar zichzelf willen laten kijken. Het kan ook zijn dat ze dingen onder de aandacht willen brengen, die niet bij iedereen bekend zijn, dus door hun werk geven ze voorlichting of informatie. Dit kan op tal van manieren overgebracht en uitgewerkt worden en hangt vaak nauw samen met de samenleving.

Slide 20 - Diapositive

Kunst en vermaak

Sommige kunstenaars willen met hun werk voornamelijk vermaak bieden. Ze willen in dat geval een prettige ervaring aan de beschouwer mee geven. Dit gaat vaak nauw samen met commercie, om zeker te stellen dat een werk verkoopt moeten mensen het willen hebben. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de muziek- en filmindustrie, waar enorme bedragen in om gaan om mensen te vermaken.

Slide 21 - Diapositive

Kunst en de multiculturele samenleving

Alle culturen beinvloeden elkaar.
Het Caribisch gebied is door het koloniale verleden een smeltkroes van tal van culturen geworden. Hierdoor vindt kruisbestuiving plaats. Naast de culturen die feitelijk met elkaar in aanraking komen, is het door de opkomst van nieuwe media ook steeds makkelijker om te zien wat zich in de wereld af speelt. Al deze invloeden kunnen kunstenaars natuurlijk verwerken en ombuigen tot iets nieuws.

Slide 22 - Diapositive

Kunst, wetenschap en techniek

Kunstenaars kunnen zich laten beïnvloeden door nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen die hun aandacht trekken, of juist die zij afkeuren. Daarnaast zijn er tal van nieuwe technieken en ontstaan er dagelijks meer, die kunstenaars kunnen inzetten om werk te maken. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheden van 3d printen, maar ook aan special effects bij films. Nieuwe technieken kunnen voor kunstenaars enorm aantrekkelijk zijn om mee te gaan experimenteren.

Slide 23 - Diapositive

Drama - beschouwen

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

Wat is drama?

Drama – proces waarbij verbeelding handeling wordt.
Theater – kunstvorm bij het proces
Product met regels – speler in kostuum als middelpunt.
Ondersteund door teksten, dans, zang, belichting en decor.
Door tv kan drama doorgegeven worden.
Behoefte aan studio’s ipv. theaterzalen.
Hollywood bloeide op.


Slide 26 - Diapositive

Deelnemers en publiek kunnen bij theater meer of minder expressief/actief zijn.
Film – geen actieve rol publiek
Wisselwerking – spelers essentieel.
Drama is doen alsof met het eigen lichaam als belangrijkste werkmateriaal en wordt verbeelding gebruikt om iets over te brengen.
Kijker kan meebeleven, ondersteund door visuele en auditieve hulpmiddelen.



Slide 27 - Diapositive

Acteurs
gebruiken lichaam, stem, taal, verbeelding/gedachten/gevoelens, middelen om het personage te creëren.
De acteurs gebruiken:
  • Lichaam; mimiek, beweging, gebaar
  • Stem: stemgebruik, taal
Ook gebruiken acteurs middelen om het personage vorm te geven, zoals een kostuum, grime of kapsel.


Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Vidéo

Spel
de dramatische handeling, motief, conflict, interacties, houding.
Spel - dramatische handeling of actie.
Het spel kent de volgende aspecten:
  • een dramatische handeling (wat)
  • een motief (waarom)
  • een conflict (tussen tegenspelers of intern, verandert situatie en verhaal)
  • interacties (andere personages)
  • houding (uitdrukking gevoelens en gedachten)

Slide 30 - Diapositive

Verhaalelementen

Verhaalelementen vormen het spel, ook wel de dramatische handeling of actie genoemd, dus:
  •  wie
  • wat
  • waar
  • wanneer
  • waarom,
  • wil
  • conflict
  • scènes
  • teksten

Slide 31 - Diapositive

Toneelbeeld

Het toneelbeeld is de wijze waarop de speelruimte is ingericht om bepaalde emoties, stemming en sfeer in het toneelstuk te onderstrepen en de middelen die je daarvoor gebruikt. Dit kent de volgende aspecten: licht, muziek, eventueel filmmateriaal, het decor, kostuums, grime, rekwistien, plaats van het publiek en het speelvlak.

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Vidéo

Soorten theater

Soorten theater: teksttheater, fysiek theater of tussenvormen.

Teksttheaterstaat - tekst staat centraal monoloog, dialoog of polyloog
Onderscheid komedie, tragedie of melodrama
Fysiek theater - staan uitdrukking en beweging centraal. Er is geen tekst of deze is van ondergeschikt belang.

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Vidéo

Slide 36 - Vidéo

Film

Met film werd theater minder populair.
Drama in film is anders.
Projectie van filmbeelden ondersteund door geluid en muziek.
Camera bepaalt zicht kijker op acteurs, spel, verhaalelementen, kader.
Bij een film kunnen andere dingen dan bij theater vwb. Tijd:
Flashback, Flashforward, dezelfde tijd, stop motion, Tijdsprongen, gelijktijdigheid op hetzelfde moment, fragment

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Vidéo

Verhalen zijn geordend: begin, midden, eind. De verhaallijn kan variëren:
Lineair, Cirkelend, Alternerend, Spiralend

Beleving film afhankelijk vertelperspectief
De kijker kan weten wat hoofdpersoon nog niet weet (roodkapjeperspectief) of andersom.
Het kan een bekend verhaal zijn.
Kader: locatie en speelvlak
Klank is belangrijk bij film: achtergrondgeluid, muziek, tekst – sturen gevoel.



Slide 39 - Diapositive

Camera
belangrijkste vormelement
  • Camerastandpunt  
  • Camerakader


Scène wordt vaak opgenomen.
Afwisseling fragmenten.
Hier is een groot verschil met televisieopname: bij televisie heb je meerdere camera’s die hetzelfde opnemen vanuit een andere hoek, met een andere lens en wordt er elektronisch van de ene scène naar de andere geschakeld.



Slide 40 - Diapositive

Camerabeweging

Filmgenres: documentaire, docudrama, animatiefilm, clips, tv-film, speelfilm (onder te verdelen in thriller, komedie, western, avonturen, drama, sciencefiction en parodie)

Slide 41 - Diapositive

Inhoud

Het theater is ontstaan in Griekenland: tragedie en komedie.
De tragedies uit de vijfde eeuw v.C. werden tijdens festivals ter ere van Dionysos opgevoerd. Het waren heldensagen en mythen met thema's als liefde, jaloezie, verraad, wraak en dood nog populair.
Komedies worden nu minder gespeeld, deze waren hedendaags.



Slide 42 - Diapositive

Sfeer

Belangrijk is de sfeer, beïnvloed door belichting, decor, aankleding etc.
Belangrijk waar en wanneer het stuk zich af speelt, welke situaties doen zich voor.
Ook de ontwikkeling van de verhaallijn is erg belangrijk, hoe ontwikkelt het zich en hoe ontwikkelen de personages zich.

Slide 43 - Diapositive


Hoe is de sfeer in dit stuk denk je?
A
supergezellig
B
droevig
C
kil en ongezellig
D
Geirriteerd

Slide 44 - Quiz

Abstract en realistisch

Lijkt het stuk realistisch?
Het effect op het publiek dat de makers willen bereiken kan abstract zijn.
Belangrijk: wat willen zij bereiken?
Hoe wordt spanning opgebouwd?

Slide 45 - Diapositive

Boodschap
De makers willen vaak een boodschap over brengen. Dit heeft invloed op de beschouwer. Er zijn een aantal vragen die de beschouwer helpen de boodschap te begrijpen.

Slide 46 - Diapositive

Vorm

Soorten verhalen: chronologisch, non-lineair/ niet-chronologisch, fragmentarisch, collage
Verhaalstijl/verhaalvorm zoals: tragisch, komisch, fiction, non-fiction, absurdistisch, waar gebeurd, thematisch, collage.
Samenhang tussen regieconcept en vormgeving.
Locatie is bepalend voor de sfeer van het stuk en de rol en plek van publiek ook.
Ook de speelstijl is bepalend voor de vorm, een opera komt anders over dan een komedie.

Slide 47 - Diapositive

Protagonist; hoofdrol/ held

Meestal gaat het om één personage of een koppel, maar het kunnen ook meer zijn
De protagonist is duidelijk het belangrijkste in het verhaal. Begin rustig met introductie, dan gebeurd iets en gaat het verhaal lopen, dan geeft protagonist aan wat hij wil veranderen: het dramatisch doel is nu vastgesteld.
Plot komt op gang en protagonist moet keuzes maken en obstakels overwinnen.
Vaak een keerpunt en aan het eind is de protagonist veranderd.

Slide 48 - Diapositive

Antagonist; tegenpool van de protagonist

Hij wil het tegenovergestelde en maakt het lastig voor de protagonist.

Andere personages zijn de deuteragonist (het tweede personage) en de tritagonist (het derde personage); ook wel pivotal genoemd. Deze sturen de protagonist een nieuwe richting uit; ze laten hem als het ware 'pivoteren', dus tollen.

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Vidéo

Karaktertrekken

De personages hebben bepaalde uiterlijke, psychologische en emotionele kenmerken.
  • Fysiek/ visueel: Hoe uit zich dat (fysiek sterk, zwak, gehandicapt, houding)?
  • Psychologisch: hard, labiel, verward, chaotisch, ondernemend, agressief, opstandig, gekwetst, onzeker, positief en open.
  • Emotioneel: boos, vrolijk, dominant, wraakzuchtig, hatelijk, jaloers, verliefd, passievol, zelfopofferend, standvastig

Slide 51 - Diapositive

Slide 52 - Vidéo

Motieven
De handelingen die iemand uitvoert en wat er achter zit: wraak, winnen, de beste worden, liefde, angst overwinnen etc.
Wat is de missie van het karakter?



Handelingen: ten koste van wat?
Wat is het offer? Hoe gaat de persoon te werk? Wat doet de persoon?

Actie en interactie
Hoe gaat de persoon te werk om zijn/haar missie te bereiken? In welke shot zie je duidelijk bepaalde emoties? Waarom is die shot gemaakt?


Slide 53 - Diapositive

Acteurs/spel

De acteur moet in zijn verbeelding een model vormen van het personage dat hij geloofwaardig wil uitbeelden.
Herhaalbaarheid moet een tweede natuur worden in theater.
Het moet geloofwaardig overkomen alsof het voor het eerst gebeurt.

Slide 54 - Diapositive