Par. 1: Levend, dood, levenloos

Par. 1: Levend, dood, levenloos
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Par. 1: Levend, dood, levenloos

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Je kent de levensverschijnselen
Je kan voorbeelden noemen bij deze begrippen

Slide 2 - Diapositive

Wat is leven en wat is levend?
Levende wezens noemen we organismen.
Elk organisme heeft levensverschijnselen en alleen organismen kunnen alle levensverschijnselen vertonen.
De levensverschijnselen maken de onderscheid tussen levend en niet levend.

Slide 3 - Diapositive

Wat zijn de levensverschijnselen?
De bekendste levensverschijnselen zijn:
  • stofwisseling (ademhalen, voeden, uitscheiden)
  • bewegen
  • waarnemen
  • voortplanten
  • groeien en ontwikkelen

Slide 4 - Diapositive

7 levensverschijnselen.

Slide 5 - Diapositive

Levensverschijnselen bij organismen
Bij dieren zijn de levensverschijnselen meestal duidelijk waar te nemen.
Bij planten of schimmels is het lastiger, maar ze vertonen ook alle levensverschijnselen.

Slide 6 - Diapositive

Wat is levend?
A
Hond, libelle, gemaaid gras
B
Hond, libelle reiger, vissen
C
hond, libelle, drijvende vis, gemaaid gras
D
Hond, libelle, hekwerk, vissen

Slide 7 - Quiz

Wat is geen levensverschijnsel?
A
Bewegen
B
Slapen
C
Ademhalen
D
Voortplanten

Slide 8 - Quiz

Door levensverschijnselen weet je of iets:
A
Leeft
B
Dood is
C
Levenloos is
D
Geboren is

Slide 9 - Quiz

Hoe noem je dit levensverschijnsel?
A
plassende hond
B
uitscheiden
C
onderscheiden
D
bewegen

Slide 10 - Quiz

Wat is geen levensverschijnsel?
A
Waarnemen
B
Voortplanten
C
Rusten
D
Uitscheiden

Slide 11 - Quiz

Wat is een levensverschijnsel?
A
Leven
B
Waarnemen
C
Dood gaan
D
Stromend water

Slide 12 - Quiz


Hoe noem je dit levensverschijnsel?
A
Ademhalen
B
Voortplanten
C
Groeien
D
Waarnemen

Slide 13 - Quiz


Is het coronavirus levend, dood of levenloos?
A
levend
B
dood
C
levenloos

Slide 14 - Quiz

Afsluiting
Dit was paragraaf 1. 
Maak nu de opdracht 3 in het werkboek.
Lees alvast paragraaf 2

Slide 15 - Diapositive