13-3-25

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, mavo
• Leerjaar 1

Welcome to English class!

13-3-25

Planning

Deel 1:

- Opdrachten: Present simple

Deel 2:

- Herhaling: Aanwijzende voornaamwoorden

- Opdrachten

Tijd over? Huiswerk maken!

She usually ________ (go) to school.

Vul de open stukjes in:

... he ... chocolate icecream?

1. Does, like
2. Do, likes
3. Does, likes
4. Do, like

He _____ (visit) us often.

... they watch movies on the weekend?

1. Does
2. Do
3. Did
4. Done

Tom _____ (work) every day.

She ______ (drive) very well.

... he read books for fun?

1. Did
2. Do
3. Does
4. Doing

Martha and Kevin _________ (swim) twice a week.

John rarely ________ (leave) the country

(-)
I ...... swimming in the winter.

1. don't enjoy
2. do enjoy
3. does enjoy
4. doesn't enjoy

You always _________
(teach) me new things.

It _______(not hurt).

He ..... (call) me at night.

1. call
2. calls

It ....... (start) in 10 minutes.

1. start
2. starts

I never ....... (wear) this dress to school.

1. wear
2. wears

They ...... (visit) us every summer.

1. visit
2. visits

Nu we geoefend hebben met de present simple is dit lesdeel voorbij.
Heb je nog vragen hierover?

Les deel 2: 

Demonstrative pronouns

(Aanwijzende voornaamwoorden)

Wat zijn het ook alweer? 

Aanwijzende voornaamwoorden  worden gebruikt om bepaalde mensen/dieren/dingen aan te wijzen

This - that - these - those

Wanneer gebruik je welk aanwijzend voornaamwoord?

Om te bepalen welk aanwijzend voornaamwoord je nodig hebt, kun je 2 vragen stellen:

1. Is de persoon, dier, of ding dichtbij of ver weg?

2. Is de persoon, dier, of ding enkelvoud of meervoud?

Use one: this, that, these, those

I want ... books over there.

1. this
2. that
3. these
4. those

Use one: this, that, these, those

... colours look beautiful on you!

1. this
2. that
3. these
4. those

Use one: this, that, these, those

Is ... your pen over there?

1. this
2. that
3. these
4. those

Use one: this, that, these, those

No, ... is my pen here.

1. this
2. that
3. these
4. those

What are all those cars doing over there?

1. Correct
2. Incorrect

How did you get these jacket?

1. Correct
2. Incorrect

Where are you going on holiday those year?

1. Correct
2. Incorrect

Welk woordje gebruik je bij enkelvoud en dichtbij?

Welk woordje gebruik je bij meervoud en dichtbij?

Welk woordje gebruik je bij meervoud en verweg?

Welk woordje gebruik je bij enkelvoud en verweg?

Ik begrijp nu wat aanwijzende voornaamwoorden zijn:

1. Ja ik begrijp het goed
2. Ik begrijp het half
3. Ik begrijp er niks van

Geef me 2 voorbeelden van zinnen waarin een aanwijzend voornaamwoord zit.

Dit was de les!

Huiswerk volgende les: 

Opdracht 9 p.113