Hoofdstuk 3 Het interbellum: herhaling

Herhaling Hoofdstuk 3: Het interbellum (1918-1939)
je maakt aantekeningen van de gebeurtenissen, personen, jaartallen en begrippen. Als je de begrippen kan uitleggen, hoef je de definitie niet op te schrijven. 
Klaar? Dan maak je oefenvragen over het interbellum (krijg je van mij)
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling Hoofdstuk 3: Het interbellum (1918-1939)
je maakt aantekeningen van de gebeurtenissen, personen, jaartallen en begrippen. Als je de begrippen kan uitleggen, hoef je de definitie niet op te schrijven. 
Klaar? Dan maak je oefenvragen over het interbellum (krijg je van mij)

Slide 1 - Diapositive

3.1 Democratie en economische crisis
  • Na WO 1 nieuwe regering: Republiek van Weimar.
  • Verdrag van Versailles een vernedering (dolkstootlegende).
  • Dld stopte herstelbetalingen, gevolgen: bezetting Ruhrgebied en (hyper)inflatie. 1923
  • Dld geen lid Volkenbond, o.a. hierom Volkenbond een zwakke organisatie.
  • Dld kreeg hulp --> Dawesplan, ging weer iets beter.
  • Maar, in 1929 economische crisis, begon in de VS, Amerikanen hadden teveel geld geleend.
  • Alle problemen bij elkaar leidde tot een beurskrach.
  • Crisis verspreidde zich wereldwijd, Dld zwaar getroffen.

Slide 2 - Diapositive

Hoe heet de periode tussen de twee wereldoorlogen?

Slide 3 - Question ouverte

Hoe heette het plan van de Amerikanen om Duitsland financieel te helpen?
A
Dawesplan
B
Marshallplan

Slide 4 - Quiz

Wat houdt de dolkstootlegende in? En zoek hier ook een spotprent bij.

Slide 5 - Question ouverte

Noem één reden waarom de Volkenbond een zwakke organisatie was.

Slide 6 - Question ouverte

3.2 Opkomst van het nationaal-socialisme 
  • NSDAP haalde voordeel uit de economische crisis.
  • Geloofden in rassenleer en waren antisemitisch Joden kregen de schuld.
  • NSDAP werd groter en in 1933 alle macht door brand Rijksdag.
  • Dld werd een extreemrechtse totalitaire staat, er was terreur, gelijkschakeling en een dictator.
  • Antisemitisme bestond al, Hitler ging nog verder.
  • In 1935 Neurenberger rassenwetten, joden geen burgerrechten meer.
  • Hoopte dat joden weg zouden gaan.
  • Joden gingen niet snel genoeg weg, dus in 1938 Kristallnacht.

Slide 7 - Diapositive

Hoe heet de politieke partij van Hitler?
A
NSB
B
PVDA
C
NSDAP
D
Hitler had geen politieke partij

Slide 8 - Quiz

Noem een kenmerk van de totalitaire staat van Hitler.

Slide 9 - Question ouverte

Welk begrip past bij deze plaatjes?

Slide 10 - Question ouverte

Zoek nu zelf een foto op die persoonsverheerlijking laat zien.

Slide 11 - Question ouverte

Met welke wetten werden de burgerrecht van joden afgenomen?

Slide 12 - Question ouverte

3.3 Duitsland en het buitenland 
  • Hitler had 2 doelen: economie stimuleren en einde verdrag v. Versailles.
  • Hield zich niet aan verdrag v. Versailles.
  • Voegde gebied bij Dld: Oostenrijk (Anschluss) en Sudetenland.
  • Tsjechoslowakije wilde Sudetenland niet kwijt: Conferentie v. München.
  • Eng en Fr voerde appeasementpolitiek (bezuinigen).
  • In Italië fascisten a/d macht, leider was Mussolini.
  • Nationaal-Socialisme gebaseerd op fascisme. 
  • In NL ook economische crisis, regering voerde aanpassingspolitiek.
  • Crisis ging niet voorbij, veel onvrede. Daarom oprichting NSB.

Slide 13 - Diapositive

Geef een voorbeeld waaruit blijk dat Hitler zich niet aan het Verdrag van Versailles hield.

Slide 14 - Question ouverte

Welk land was NIET aanwezig bij de Conferentie van München?
A
Frankrijk
B
Duitsland
C
Tsjecho-Slowakije
D
Italië

Slide 15 - Quiz

Wat is het verschil tussen het nationaal-socialisme en het fascisme?

Slide 16 - Question ouverte

Op wat voor manier probeerde ze in Nederland de economische crisis tegen te gaan?
A
Niet, was een probleem v/d burgers.
B
Aanpassingspolitiek: bezuinigen
C
Zoveel mogelijk geld uitgeven
D
Geld lenen van Duitsland

Slide 17 - Quiz

3.4 Sovjet-Unie 1922-1939 
  • Stalin in 1924 a/d macht. Communisme naar hem vernoemd: stalinisme.
  • Vanaf 1928: planeconomie, uitgewerkt in vijfjarenplannen.
  • Werkte goed in de industrie, niet in de landbouw (collectivisatie).
  • Stalin trok in jaren '30 alle macht naar zich toe, SU werd extreemlinkse totalitaire staat, met verschillende kenmerken.
  • Ergste periode was de grote terreur
  • Mensen vermoord of naar strafkampen, sommige nog showproces.
  • Stalin wantrouwde (naast z'n eigen bevolking) ook Engeland en Frankrijk.
  • Stalin sloot met Hitler een niet-aanvalsverdrag, wilde zo tijd rekken.

Slide 18 - Diapositive

Wat voerde Stalin in, om de industrie op te bouwen.

Slide 19 - Question ouverte

Waarom werkte de planeconomie niet bij de landbouw?

Slide 20 - Question ouverte

Zoek een spotprent op van het niet-aanvalsverdrag tussen SU en Duitsland.

Slide 21 - Question ouverte

Wat is GEEN kenmerk van de extreemlinks totalitaire staat onder Stalin?
A
Indoctrinatie
B
Terreur
C
Dictatuur
D
Antisemitisme

Slide 22 - Quiz