Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.
Student's book: p.23
Er zijn 3 voorzetsels die worden gebruikt om aan te geven wanneer iets gebeurt. (tijd)
on
in
at
Gebruik je bij maanden, jaartallen, seizoenen en dagdelen.
Handball practice starts in October. The won an award in 1999. The sun shines in summer.
Kim eats cornflakes in the morning.
Let op!
Het voorzetsel 'in' gebruik je bij dagdelen, maar niet bij het dagdeel 'nacht'.
in the morning
in the afternoon
in the evening
** at night **
Gebruik je bij dagen en data.
They got married on September 2nd.
Karen plays football on Wednesdays.
Gebruik je bij precieze tijdsaanduidingen (& tijdstippen).
The concert starts at 9 o'clock.
I go to bed at 10.30.
I get up at sunrise.