opbouw van een tekst 2F

Lezen H2
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lezen H2

Slide 1 - Diapositive

Lezen 2.1 de indeling van teksten
Titel =>    onderwerp en/of trekt de aandacht van de lezer
Lead =>   vetgedrukte tekst onder de titel: korte samenvatting of aandacht
Begin van de tekst =>   introductie van het onderwerp
                                                door: met de deur in huis vallen, belangstelling                                                                wekken (anekdote, voorbeeld), inleiding: toelichting                                                      onderwerp
Middenstuk (kern) =>    verschillende kanten van het onderwerp
Slot =>    laatste beschrijving onderwerp, verwijzing naar voorbeeld of                                   anekdote, samenvatting of conclusie.

Slide 2 - Diapositive

Hoe wordt het onderwerp geïntroduceerd?
A
met de deur in huis vallen
B
belangstelling wekken
C
met een inleiding
D
door een lead

Slide 3 - Quiz

Hoe wordt het onderwerp geïntroduceerd?
A
met de deur in huis vallen
B
belangstelling wekken
C
inleiding
D
door een lead

Slide 4 - Quiz

Hoe wordt het onderwerp geïntroduceerd?
A
met de deur in huis vallen
B
belangstelling wekken
C
met een inleiding
D
door een lead

Slide 5 - Quiz

Lezen 2.2 deelonderwerpen herkennen
Deelonderwerpen = verschillende kanten van een onderwerp
Bijvoorbeeld: opleiding VeVa zorg.
Deelonderwerpen: verpleegkundige, verzorgende, defensie, groene stage, witte stage, sport, SKILLS, etc.
Denk ook aan: argumenten, oorzaken, voordelen of oplossingen.

Strategie voor het herkennen van deelonderwerpen:
Lees de titel en inleiding, kijk naar de lay-out van de tekst: witregels en/of tussenkopjes? Lees de eerste en laatste zin van een alinea

Slide 6 - Diapositive

Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een aspect van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea

Slide 7 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 8 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn

Slide 9 - Quiz

Lees de 2 teksten.

Slide 10 - Diapositive

Wat denk jij dat het onderwerp is van de hele tekst 'veilig naar de kermis?'?
A
zweefmolens
B
veiligheid van kermisattracties
C
ernstig gewond
D
ongeluk

Slide 11 - Quiz

Wat staat behalve het onderwerp nog meer in tekst 'Veilig naar de kermis?'?
A
De aanleiding voor het schrijven van de tekst
B
een belangrijke vraag
C
een mening over het onderwerp
D
een voorbeeld bij het onderwerp geven

Slide 12 - Quiz

Wat denk jij dat het onderwerp is van de hele tekst 'De week van het zieke kind'.
A
Kindra is ziek
B
Kinderkanker
C
De week van het zieke kind
D
Kindra kan niet naar school

Slide 13 - Quiz

Wat staat behalve het onderwerp nog meer in tekst 'De week van het zieke kind'?
A
Een belangrijke vraag
B
hoe de tekst wordt opgebouwd
C
een mening geven
D
een voorbeeld bij het onderwerp geven

Slide 14 - Quiz

In de volgende slide zie je twee teksten.


Het zijn slotalinea's van een tekst.




Slide 15 - Diapositive

Lees de 2 teksten.

Slide 16 - Diapositive

Welk soort slot is het slot in de tekst 'App Examengids'?
A
Een advies
B
een antwoord op de vraag uit de inleiding
C
een conclusie

Slide 17 - Quiz

Welk soort slot is het slot in de tekst 'Festival der Zoete Verleidingen'?
A
een advies
B
een conclusie
C
een samenvatting

Slide 18 - Quiz

Lezen 2.3 tekstverbanden en signaalwoorden
  • Een goede tekst kent tekstverbanden en signaalwoorden.
  • Tekstverbanden zijn logische relaties tussen delen van een tekst. 
  • Signaalwoorden helpen ons om deze relaties te ontdekken.
  • Een signaalwoord geeft een teken. Hier is een verband. 

Slide 19 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden
EEN GREEP:
Reden of argument: daarom, omdat, derhalve, aangezien, namelijk
Tegenstelling: maar, echter, desondanks, hoewel, toch
Conclusie: dus, hieruit volgt, kortom
Oorzaak-gevolg: doordat, daardoor, als gevolg van, waardoor, zodat
Opsomming: eerst, vervolgens, bovendien, daarna, ten slotte


Slide 20 - Diapositive

Jan heeft zijn vmbo-diploma gehaald, waardoor hij verder kan studeren.

A
Opsomming
B
Conclusie
C
Oorzaak en gevolg
D
Tegenstelling

Slide 21 - Quiz

Mijn zusje houdt niet van winkelen, maar mijn moeder vindt het heel erg leuk.
A
Conclusie
B
Voorbeeld
C
Tegenstelling
D
Oorzaak en gevolg

Slide 22 - Quiz

Kortom, we winnen deze wedstrijd wel.
A
Tegenstelling
B
Tijd
C
Conclusie
D
Voorbeeld

Slide 23 - Quiz

Ik ga vandaag in de ochtend eerst naar school, daarna ga ik sporten.

A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Oorzaak en gevolg
D
Conclusie

Slide 24 - Quiz

Heb je een vraag? Typ hem dan hier.

Slide 25 - Question ouverte