Theorie Profieldeel Multimediale Producten

Theorie Multimediale Producten
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
Dienstverlening en ProductenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 32 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Theorie Multimediale Producten

Slide 1 - Diapositive

Doelen van een website


  • bezoeker gaat op eigen initiatief naar jouw website
  • bij je ontwerp moet je nadenken over je bezoekers -> wat zoeken zij en      hoe zoeken zij?
  • Niet: wat heeft mijn bedrijf te bieden maar WEL -> wat zoekt mijn klant

Slide 2 - Diapositive

Onderdelen website
  • homepage                            :  thuispagina / algemene pagina/sfeermaker
  • menubalk/navigatiebalk: rij knoppen die verwijzen naar pagina's 
  • header                                      : bovenste gedeelte website/ je bepaalt de sfeer die je website
                                                               uitstraalt
  • footer                                        : onderste gedeelte website
  • scrollbar                                  : verticale schuifbalk aan de rechterkant venster
  • sidebar                                     : zijbalk
  • hyperlink/link                        : verwijzing naar een andere webpagina
  • button                                      : knop op webpagina

Slide 3 - Diapositive

Webhosting
  •  voor een website is er veel ruimte nodig op je computer
  • de content (inhoud) van je website kun je beter bewaren op een server
  • server: computer met veel opslagruimte die constant in verbinding staat met internet
  • ook voor een kleine website heb je een server nodig, niet alleen voor de opslagruimte maar ook om altijd in verbinding te staan met internet
  • hostingprovider: biedt webruimte aan, zij hebben enorme servers
  • hostingpakket: je koopt een bepaalde hoeveelheid ruimte op een server en eventueel software om je website te maken
  • keuze soort hostingpakket hangt af van: hoeveel ruimte je nodig hebt, hoeveel bezoekers je verwacht en met welke software wil je je website bouwen

Slide 4 - Diapositive

cloud
  • een plek om dingen online op te slaan
  • om gegevens en bestanden op te slaan
  • deze gegevens staan dan niet op je eigen computer

Slide 5 - Diapositive

Functionaliteiten 
  • Functionaliteit: dingen die je op een website kunt doen bijv: contactgegevens zoeken, foto's bekijken of een recensie achterlaten
  • Welke functionaliteiten moet jouw website hebben? 
  • Wat wil je met je website bereiken?
  • Uiteindelijk krijg je dan een lijst met functionaliteiten <-> een lijst met handelingen die je op je website kunt uitvoeren

Slide 6 - Diapositive

Widgets
  • widget: aanvulling of toevoeging op je website (extra software)
  • om bijv. een nieuwe functionaliteit aan je website toe te voegen zoals social media of een plattegrond
  • hier kun je via je CMS naar zoeken; vaak is deze gratis
  • widget van buitenaf wordt een plugin genoemd
  • widget: een van te voren gebouwde functionaliteit die je aan je website kunt toevoegen

Slide 7 - Diapositive

Filmcamera
  • fotocamera: maakt 1 plaatje per keer/ filmcamera: maakt 24 plaatjes per seconde
  • Filmpjes bestaan dus uit heel snel achter elkaar getoonde foto's.
  • Digitale beelden zoals foto's en filmbeelden bestaan uit pixels
  • Een pixel is een beeldpuntje in een bepaalde kleur. 
  • Al die pixels in verschillende kleuren maken samen een beeld, een foto. 
  • Het woord pixel is een samentrekking van picture (beeld) en element (onderdeel).
  • Heb je te weinig pixels per beeld, dan wordt het onscherp: op je smartphone kun je de film bekijken, maar op een groter scherm is het beeld onscherp
  • Hoe meer pixels hoe beter is je kwaliteit van je filmmateriaal.
  • Een goede filmcamera heeft voldoende pixels. Je smartphone meestal niet.
  • Hoe meer pixels, hoe meer opslagruimte je nodig hebt om de film te bewaren.

Slide 8 - Diapositive

Filmgenres
Er zijn veel verschillende soorten films. De bekendste soort is de speelfilm.
Een genre is een verzameling van films die dezelfde kenmerken hebben; doordat deze films hetzelfde soort verhaal hebben of overeenkomsten  hebben wat betreft cameravoering.

  1. animatiefilm.
  2. actiefilm 
  3. biografie
  4. drama.
  5.  fantasyfilm 
  6. historische film
  7. horror
  8.  kinderfilm
  9.  komedie 

Slide 9 - Diapositive

Audiovisuele producties
Een audiovisuele productie is een geluidsfilm, een combinatie van geluid en bewegende beelden. Er zijn veel soorten geluidsfilmen:

  1. bedrijfsfilm: wordt gemaakt in opdracht van een bedrijf
  2. productpresentatie: je wilt laten zien wat jouw nieuwe apparaat of product allemaal kan
  3. commercial: reclamefilmpjes op tv of social media
  4. documentaire: een langere film die iets uit de werkelijkheid laat zien; geeft informatie en probeert daarbij verschillende meningen over het onderwerp aan bod te laten komen. Daarom doet de documentairemaker vooraf erg veel onderzoek naar het onderwerp.
  5. instructiefilm: je legt stap voor stap uit hoe je iets moet doen
  6. reportage: je laat iets uit de werkelijkheid zien, maar het onderwerp is kleiner dan dat van een documentaire
  7.  videoclip: de bewegende beelden bij een popliedje

Slide 10 - Diapositive

Camerastandpunt/Perspectief
  • Cameravoering: alles wat je de camera laat doen; de cameravoering is van invloed op de stijl van je film. Een belangrijke vraag daarbij is: waar staat de camera?
  • Het camerastandpunt is de plaats waar de camera staat ten opzichte van de personen of voorwerpen die hij filmt. De camera is het oog van de kijker: waar de camera staat, daar staat het publiek.
  • Een ander woord voor camerastandpunt is perspectief. Door goed na te denken over de plaats waar de camera staat, kun je de kijker van je film beïnvloeden. Zo 'stuur' je het verhaal, je geeft er je eigen draai aan.

Slide 11 - Diapositive

Perspectief
  1. Ooghoogte: Filmen op ooghoogte levert een neutraal shot op. De persoon of het voorwerp in beeld lijkt net zo belangrijk als de camera.
  2. Kikvorsperspectief:Leg je de camera op de grond en film je naar boven. Bij een kikvorsperspectief ligt de nadruk op de voorgrond. De persoon of het voorwerp in het shot lijkt enorm groot en krachtig. 
  3. Vogelperspectief:Je filmt vanuit de lucht op iets of iemand neer. In het shot zie je veel van de omgeving. Personen en voorwerpen ogen klein en nietig. Het lijkt of de camera de machtigste is.
  4. Two-shot:Een shot met twee mensen erin. De camera is neutraal, hij registreert wat er gebeurt.
  5. Over-the-shoulder-shot: filmt de camera over de schouder van een van de personage. Zo'n shot is helemaal niet neutraal: de kijker zit midden in het gesprek. Een over-the-shoulder zie je vaak in scènes met gesprekken. De kijker wordt door een over-the-shoulder het gesprek ingezogen.

Slide 12 - Diapositive

Kader film
  • Ga je filmen met een camera, dan geven de randen aan de zijkant van de zoeker het kader (de grenzen) van het filmbeeld aan.
  • Extra long shot (ELS / XLS): Heel ruime overzichtsopname
  • Long shot (LS):Ruim shot, mensen zijn volledig zichtbaar in beeld
  • Medium shot (MS): Mensen zijn vanaf hun middel in beeld
  • Medium close up (MCU):Mensen zijn vanaf de borst/schouders in beeld
  • Close-up (CU): Een deel van de persoon of het voorwerp is zichtbaar, bijv. het gezicht
  • Extreme close-up (ECU / XCU): Alleen een detail is zichtbaar

Slide 13 - Diapositive

Camerabewegingen
  • De beweging van de camera is onderdeel van de cameravoering. 
  • Je kunt een camera op verschillende manieren laten bewegen tijdens het filmen. 
  • Handheld: vanuit de losse hand filmen
  • Zoom: Door met de lens in te zoomen, kruip je dichter op het onderwerp.
  • Panorama (Pan): Bij een panoramashot beweegt de camera vanaf een vast punt (bijvoorbeeld een statief) horizontaal, bijvoorbeeld van links naar rechts
  • Rijden: Je kunt een camera laten rijden. Hiervoor gebruik je een speciaal karretje, een dolly. een dolly-in of een dolly-out: Een rijdende camera kan naar iets toe rijden (inrijden) of van iets weg rijden (uitrijden). De dolly zorgt ervoor dat de camera niet schokt of trilt tijdens het rijden. Een ander voordeel van het gebruik van een dolly is dat het beeld scherper blijft.
  • Tilt: Vanaf een statief kun je de camera van boven naar beneden laten bewegen of andersom. Je gebruikt die beweging bijvoorbeeld om te laten zien hoe hoog een gebouw is.
  • Craneshot: Er zijn speciale hijskranen voor filmcamera's. Hiermee kun je ingewikkelde bewegingen maken.
  • Steadicam: Een steadicam is een constructie waarmee de filmcamera aan de cameraman vast zit.

Slide 14 - Diapositive

Belichting
  • Belichting is iets anders dan verlichting
  • Bij belichting gebruik je bewust licht of lampen om de sfeer in een shot te bepalen. Je denkt van tevoren na over het effect dat je met licht wilt bereiken.
  • Hard licht: Fel licht dat harde schaduwen geeft; er is een groot contrast tussen zon en schaduw. Bij hard licht hebben schaduwen harde randen
  • Zacht licht: is het soort licht dat je ziet op een bewolkte dag, schaduw heeft zachte randen
  • Invullicht: een extra lamp of lichtbron die je kunt gebruiken tijdens je filmopnamen.

Slide 15 - Diapositive

Geluid
Er zijn vijf soorten geluiden in een film.
  1. direct geluid: Het geluid dat tegelijk met het beeld wordt opgenomen
  2. set-noise: alle geluiden die je hoort tijdens de film die de sfeer bepalen (bijv. tikken van de klok of een spoorwegovergang) -> omgevingsgeluid
  3. voice-over: Een vertelstem, of een gedachtestem die bijna altijd achteraf wordt opgenomen
  4. effectgeluid:Een deur die dichtslaat ... Soms is één geluid in een scène veel harder dan de rest van het geluid
  5. filmmuziek

Slide 16 - Diapositive

Chroma key 
Chroma key is een speciale filmtechniek, waarbij een voorwerp of persoon wordt gefilmd voor een groene achtergrond.

Deze techniek wordt ook vaak green screen genoemd. Het scherm is groen (of soms ook blauw) omdat die kleur niet in de huid van een mens voorkomt.

Slide 17 - Diapositive

Filmtermen
  • Take: beeldopname. Het stukje film dat je in één keer opneemt, zonder te stoppen met draaien, noem je een take 
  • Shot: beeldopname in één keer. Een shot is bijna hetzelfde als een take. Maar wanneer je het woord 'shot' gebruikt, zeg je vaak ook iets over het camerastandpunt of het kader dat wordt gebruikt. Bijvoorbeeld een two-shot (beeldopname met twee personen in beeld) of een longshot (ruim kader, waarin mensen ten voeten uit te zien zijn). Verderop worden deze termen uitgelegd. 
  • Scène: combinatie van verschillende shots. Samen laten deze shots één gebeurtenis op dezelfde plek en op hetzelfde moment zien. Een scene is dus een eenheid van tijd, plaats en handeling.

Slide 18 - Diapositive

Script
  • In een script staat alles wat er te zien en te horen is in de film. 
  • Andere woorden voor script zijn scenario of screenplay. 
  • In een script staan alle scènes in de juiste volgorde achter elkaar.
  • Er staat nog niets in over de filmtechniek. 
  • Alleen alle dialogen en acties staan erin die je kunt filmen; geen gedachten of ideeën _> Je kunt wel de tekst (dialoog) van de voice-over in het script zetten. De voice-over komt immers van een (onzichtbaar) personage. 
  • Dialoog is wat de personages zeggen. In het script schrijf je alles wat in de film gezegd wordt letterlijk op.
  • Actie is alles wat je ziet in de film. Bijvoorbeeld dat het ene personage het andere personage een hand geeft. Schrijven dat iemand boos is, is geen actie.
  • De scènes in een script hebben allemaal hun eigen nummer. Dat is handig voor later, als je een storyboard gaat maken, of een locatielijst. 
  • Bij elke scène staat of hij binnen wordt gefilmd (INT) of buiten (EXT). 
  • Beschrijf ook hoe de locatie eruitziet (bijvoorbeeld: HUISKAMER) en of het dag of nacht is.

Slide 19 - Diapositive

Voorbeeld script


Voorbeeld: 
1. EXT. STEEGJE. DAG 
Jan en Cynthia lopen samen door de steeg. Jan is een wat oudere man met een baard. 
Cynthia is klein en dun. Ze draagt een grote rugzak op haar rug. Ze loopt er krom van. 
JAN 
Dat ziet er zwaar uit. Wat zit er in die rugzak? 
CYNTHIA 
(Zet rugzak met een zwaai op de grond en maakt hem open.) 
Ik heb geen idee. Hij is van mijn vriend. We zullen eens kijken.

Slide 20 - Diapositive

Scène
  • één deel van de film
  • een film bestaat uit meerdere scènes
  • een scène is een stukje film dat zich op één plek op één moment afspeelt 
  • een scène wordt uitgeschreven in shots -> filmopname zonder onderbreking -> een reden voor verschillende shots is bijvoorbeeld het filmen uit verschillende hoeken
  • voorbeeld: een dialoog (een gesprek) met 2 mensen; het ene moment wordt de ene persoon gefilmd en het volgende moment de andere -> als dit meerdere camerabewegingen zijn dan zijn het ook verschillende shots
 

Slide 21 - Diapositive

Storyboard 
  • In een storyboard teken je de shots van alle scènes uit het filmscript. 
  • In deze fase bedenk je de camerastandpunten en kaders.
  • Naast of onder de tekening schrijf je de dialoog uit die in dat shot hoort. 
  • Er is bij elke tekening ook ruimte voor opmerkingen, zoals de afkorting voor het kader en het standpunt dat wordt gebruikt. En of het een statische of bewegende camera is.
  • Het storyboard is straks een houvast voor iedereen die aan de film meewerkt; voor de cameraman, de acteurs, maar ook voor de persoon die de shots in de montagekamer aan elkaar plakt. 
  • Door de tekeningen kunnen ze zien waar de camera moet staan, wat het kader is en in welke volgorde de shots achter elkaar worden gezet.
  • Het is dus belangrijk om een storyboard te hebben. 
  • Maar het is niet belangrijk dat je een goede tekenaar bent. De beste regisseurs uit Hollywood tekenen zelf regelmatig stukjes storyboard om de cameravoering uit te leggen. Ze tekenen dan harkpoppetjes.
  • Dankzij het uitgebreide storyboard kun je controleren of je alle shots hebt gefilmd.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Productie film
Bij een grote film bestaat de productie uit een team van regelneven. De productie regelt:
  • Wanneer welke scènes worden opgenomen? 
  • Op welke locatie dat is? 
  • Wie moeten er op die dag bij de opnamen aanwezig zijn? 
  • Dat de filmapparatuur aanwezig is. 
  • Welke props of rekwisieten zijn nodig? (zijn alle voorwerpen die je in je film nodig hebt)
  • Hoeveel tijd kost het opnemen van elke scène? 
  • Wanneer heeft iedereen pauze heeft en ook of er voldoende koffie en thee is.
  • Welke opnamen handig met elkaar gecombineerd kunnen worden
  • De audities voor de acteurs

Slide 24 - Diapositive

Draaischema en draaiboek
  • Draaischema:
  • In het draaischema kunnen de medewerkers voor elke draaidag de informatie vinden.
  •  In een draaischema staat: 
       - Op welke datum filmen we? 
       - Welke scènes filmen we die dag? 
       - Op welke locatie is het? 
       - Hoe lang duurt het? 

Draaiboek:
  • Een draaiboek is nog uitgebreider dan een draaischema. In een draaiboek is per scène aangegeven in welke volgorde je de scène wilt opnemen. Neem je eerst alle long shots, en daarna alle close-ups van die scène? Het is te vinden in het draaiboek.
  • Het uitgebreide overzicht van de volgorde waarin de scènes en shots moeten worden gefilmd

Slide 25 - Diapositive

Filmset
  • De filmset is de plek waar de film wordt opgenomen
  • De filmploeg of filmcrew 
  • De mensen die vóór de camera staan, noem je de cast (de acteurs)
  • De crew zijn bijvoorbeeld de regisseur, de cameraman, de geluidsman en de visagist (voor de make-up en kapsels)

Slide 26 - Diapositive

Filmcrew
  • De cameraman of cameravrouw bedient de filmcamera
  • De geluidsman of -vrouw zorgt voor een goede geluidskwaliteit
  • Een figurant is ook iemand die in een film te zien is. Maar hij of zij hoeft geen tekst uit te spreken: een figurant 'heeft geen dialoog'. 

Slide 27 - Diapositive

Regisseur/ Opnameleider
  • De regisseur:
  • Hij of zij is verantwoordelijk voor hoe de film eruit gaat zien
  • Hij of zij stuurt de acteurs en de cameraman aan.

  • De opnameleider:  
  • Hij of zij let op de tijd, zorgt ervoor dat de opnames soepel verlopen
  • dat alle apparatuur, props en acteurs op tijd aanwezig zijn
  • bepaalt of shots komen te vervallen

Slide 28 - Diapositive

Editor
  • Als alle shots zijn gedraaid, kan de film gemonteerd worden. Dat is de taak van de editor: hij of zij plakt de shots op de juiste manier achter elkaar. Dat plakken noem je editen . De editor vertelt een verhaal met beelden.

Slide 29 - Diapositive

Volgorde montage film
  1. importeren: Om te monteren moet al het filmmateriaal op de harde schrijf van je computer gezet worden (Dat binnenhalen van het filmmateriaal op de computer wordt ook vaak capturen genoemd)
  2. Spotten:Bij spotten bekijk en beschrijf je al het materiaal dat is gefilmd. Je schrijft het helemaal uit: de tijdcode, de locatie, de dialoog en de actie. Je schrijft er ook bij of het bruikbaar materiaal is of niet.
  3.  Ruwe montage: een kladversie van je film
  4. Titels en muziek erin monteren

Slide 30 - Diapositive

Titels
  • De titelrol of titelkaarten die je aan het eind van de film ziet, noem je de aftiteling . Hierin worden alle medewerkers aan de film genoemd, zelfs de moeder van de clapper loader die de koekjes heeft gebakken. 
  • Aan het begin van de film zie je de openingstitels . Vaak worden de regisseur en enkele acteurs genoemd.

Slide 31 - Diapositive

Film soorten 

Slide 32 - Diapositive