Schrijfvaardigheid - setting en sfeer

Schrijfvaardigheid

Setting, sfeer en dialogen
(Herhaling)







1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Schrijfvaardigheid

Setting, sfeer en dialogen
(Herhaling)







Slide 1 - Diapositive

Setting

= tijd en plaats

Slide 2 - Diapositive

Setting
De setting draagt bij aan de plot.

Vraag jezelf:
- In welke tijd speelt je verhaal zich af?
- Wat voor omgeving past bij je personages?
- Moet je setting passen bij de gebeurtenissen?

Slide 3 - Diapositive

Setting

Beeld je de setting zo goed mogelijk in.

Ga er naar toe (indien mogelijk).

Deze heeft een grote invloed op je verhaal!

Slide 4 - Diapositive

Welke setting ligt voor de hand wanneer het verhaal gaat over piraten?

Slide 5 - Question ouverte

Sfeer
beschrijvingen setting

zintuigen: horen, ruiken, voelen

Niet: De kleedkamer stonk.
Maar: De kleedkamer rook naar een combinatie van gebruikte voetbalsokken en bier.  

Slide 6 - Diapositive

Sfeer
- statische werkwoorden vermijden
(staan, zijn, liggen, zich bevinden

Niet: De oude appelboom bevindt zich naast de houten voordeur. 
Maar: De oude appelboom raakt met haar takken net de houten voordeur.  

Slide 7 - Diapositive



Met treffende beschrijvingen van je setting kun je de gewenste sfeer creëren.

Slide 8 - Diapositive

Dus........


Setting = waar en wanneer
Sfeer = zintuigelijke omschrijving van de setting

Slide 9 - Diapositive

Omschrijf de sfeer op dit plaatje

Slide 10 - Question ouverte

Dialoog
- gesprek tussen twee mensen

- dagelijks leven, tv, verhalen 

- informatie overbrengen  

- inzicht in personages 

Slide 11 - Diapositive

Directe rede
- de letterlijke woorden
- aanhalingstekens


Jan-Pieter zei: ‘Ik heb honger.’
‘We gaan zo eten’, antwoordde zijn moeder.

Slide 12 - Diapositive

Indirecte rede
- gesproken woorden weergeven in bijzin
- geen aanhalingstekens

Jan-Pieter zei dat hij honger had. Zijn moeder antwoordde dat ze zo gingen eten.

Slide 13 - Diapositive

Parafraseren
- in je eigen woorden weergeven

Jan-Pieter had honger. Gelukkig hoefde hij niet meer lang te wachten tot zijn moeder het eten klaar had.

Slide 14 - Diapositive

Wissel tussen de verschillende manieren waarop je een dialoog kan weergeven.

 
Eentonig is saai!



Slide 15 - Diapositive

Wissel de vorm af
Directe rede: ‘Ik ben geen fan van Rihanna’, zegt Emily. ‘En ook niet van Lady Gaga.’

Indirecte rede: Emily zuchtte dat ze geen fan is van Rihanna. En ook niet van Lady Gaga.

Parafrase: Emily houdt niet van Rihanna en Lady Gaga.

Slide 16 - Diapositive

Verzin een zin met een dialoog in de indirecte rede

Slide 17 - Question ouverte

Bedankt!

Vragen?

Slide 18 - Diapositive

Omwisselen?
Ja
Nee

Slide 19 - Sondage