2CD3: 17 september 2024

17 september 2024
Wat: Tekstdoelen en verwijswoorden herkennen in de tekst
Wanneer: 11:20-12:10
Hoe: Gezamelijk/Zelfstandig opdrachten maken
Klaar: Par. 2.3 maken
HW: Par. 2.3 maken
Lesdoel: Ik weet welke tekstdoelen en verwijswoorden er zijn
Taaldoel: Ik weet wat er wordt bedoeld met 'van waarde'.

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

17 september 2024
Wat: Tekstdoelen en verwijswoorden herkennen in de tekst
Wanneer: 11:20-12:10
Hoe: Gezamelijk/Zelfstandig opdrachten maken
Klaar: Par. 2.3 maken
HW: Par. 2.3 maken
Lesdoel: Ik weet welke tekstdoelen en verwijswoorden er zijn
Taaldoel: Ik weet wat er wordt bedoeld met 'van waarde'.

Slide 1 - Diapositive

Welke tekstdoelen zijn er?

Slide 2 - Carte mentale

Tekstdoelen

Slide 3 - Diapositive

Tekstdoelen

Slide 4 - Diapositive

Opdracht 1: Bedenk zelf een tekstsoort
Tekstdoel
Tekstsoort
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren

Slide 5 - Diapositive

Amuseren
- De schrijver wil de lezer vermaken met zijn tekst.
Hij doet dit met amuserende teksten

Slide 6 - Diapositive

Informeren
- De schrijver wil dat je iets te weten komt.
Er zijn verschillende informatieve tekstsoorten om de lezer te informeren:

Slide 7 - Diapositive

Activeren (overhalen)
  • De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen
  • Hij gebruikt hiervoor activerende teksten

Slide 8 - Diapositive

Overtuigen
  • De schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening.
  • Hij gebruikt hiervoor 
overtuigende teksten.

Slide 9 - Diapositive

Verwijswoorden!!!
      Verwijswoorden

Slide 10 - Diapositive

Verwijswoorden
Wat doen verwijswoorden? 


Waarom zijn verwijswoorden in een tekst van waarde?

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Personen

Slide 13 - Diapositive

Niet personen

Slide 14 - Diapositive

Opdracht 2: Zelfstandig maken
Wil je weten waar een verwijswoord naar verwijst?
 Stel dan een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).

Slide 15 - Diapositive

Aanpak opdracht
Voorbeeld:
De ijsvogel komt vooral af op schoon water. Hier zit hij vaak roerloos op zijn prooi te wachten. Die vangt hij door in het water te duiken.


Waarnaar verwijst hij in de tweede zin?
Stel de vraag aan jezelf: Wie of wat zit vaak roerloos op zijn prooi te wachten?
Antwoord: de ijsvogel.
Hij verwijst dus naar de ijsvogel.

Slide 16 - Diapositive


Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Instrueren

Slide 17 - Quiz


Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 18 - Quiz


Tekstdoel?
A
overtuigen
B
activeren
C
informeren
D
amuseren

Slide 19 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
overtuigen
B
activeren
C
informeren
D
amuseren

Slide 20 - Quiz

WAT IS EEN VERWIJSWOORD?
A
het kopje
B
het
C
op
D
mogelijk

Slide 21 - Quiz

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 22 - Quiz

Een verwijswoord staat dus ....
A
aan het begin van de zelfde zin
B
direct voor het woord
C
na het woord
D
pas in de volgende zin

Slide 23 - Quiz

Je gebruikt verwijswoorden om...
A
... het moeilijker te maken voor de lezer.
B
... de tekst korter te maken.
C
... meer afwisseling in de tekst te krijgen.
D
...de tekst leuker te maken.

Slide 24 - Quiz