Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
programma
terugblik
theorie
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Verwijzen
Met verwijswoorden verwijs je naar andere woorden.
Verwijswoorden verwijzen meestal naar een woord dat al eerder genoemd is of wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.
Kijk maar eens naar de volgende zin:
Slide 4 - Diapositive
Voorbeeldzin zonder verwijzingen
Siem heeft zin in de vakantie. Siem gaat dan samen met Siems ouders een weekje weg. Siems vader heeft Siem verteld dat ze naar Kreta gaan.
Je ziet het: de tekst is op deze manier niet zo fijn om te lezen. Ook is hij erg saai. Daarom kun je beter een tekst schrijven mét verwijswoorden.
Slide 5 - Diapositive
Voorbeeldzin mét verwijswoorden
Siem heeft zin in de vakantie. Hij (pers. vnw - ow) gaat dan samen met zijn ouders (bezit. vnw) een weekje weg. Zijn vader (bezit. vnw) heeft hem (pers. vnw. geen ow) verteld dat ze naar Kreta gaan.
Voorbeelden van verwijswoorden die verwijzen naar personen zijn: 'hij', 'zij', 'ze', 'hem', 'haar' en 'zijn'
Slide 6 - Diapositive
play.kahoot.it
Slide 7 - Lien
Lesdoelen
Wat kan je straks?
- Instructie schrijven
Slide 8 - Diapositive
Wat is een instructie?
A
een opsomming
B
een uitleg, bijvoorbeeld hoe je iets moet doen
C
een samenvatting
D
een verhaaltje
Slide 9 - Quiz
Een instructie is vaak geschreven in...
A
De tegenwoordige tijd
B
Gebiedende wijs
C
De verleden tijd
D
De toekomstige tijd
Slide 10 - Quiz
Een voorbeeld van een instructie is:
A
een krantenartikel
B
een blog
C
een recept
D
een stripverhaal
Slide 11 - Quiz
In een instructie is het hoofddoel
A
informeren
B
overtuigen
C
instrueren
Slide 12 - Quiz
Theorie instructie
Slide 13 - Diapositive
Dus bij instructie schrijven
let je op het volgende:
Nummer de stappen, zet streepjes of puntjes (dots).
Begin elke stap met een werkwoord in de gebiedende wijs.
(bijvoorbeeld: Pak de schaar.., Draai de knop.., Plaats de stoel..)
Maak korte zinnen.
Gebruik (waar kan) afbeeldingen.
Extra: Gebruik signaalwoorden voor opsomming of volgorde (van tijd) tussen de stappen!