Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
H8. Getallen
Slide 1 - Diapositive
8.1: Grote getallen
Hoeveel nullen heeft:
duizend? miljoen? miljard?
Voorbeeldvragen:
Schrijf met alleen cijfers: 5,89 miljoen
Schrijf met miljoen of miljard (1 decimaal): 1.234.567.890
Slide 2 - Diapositive
Welke waarde heeft het getal 7 in 73.205?
A
70.000
B
7.000
C
700
D
70
Slide 3 - Quiz
Welk getal is zeven honderd eenentachtig duizend twintig
A
781.000.020
B
78.120
C
781.020
D
70.081.100.020
Slide 4 - Quiz
1,36 miljard als getal is
A
136.000.000.000
B
1.360.000.000
C
1.360.000
Slide 5 - Quiz
44,33 miljoen als getal is
A
44.330.000
B
4.433.000.000
C
443.300
Slide 6 - Quiz
Eenheden van informatie
Waarom x 1000?
Eigenlijk zit tussen de kB en byte nog een aantal stappen:
kB - hB - daB - byte
Vergelijk dit met:
km - hm - dam - m
De m van meter is nu byte ofwel B geworden.
Hierbij doe je bij elke stap x10. Dat is dan ook zo bij kB naar hB,
hieruit volgt dan dat je van kB naar byte x10x10x10 ofwel x1000 doet.
Slide 7 - Diapositive
Bytes omrekenen
a. 50000MB = ................... TB
b. 0,003PB = ....................... KB
c. 1000KB = ......................... GB
Slide 8 - Diapositive
Wat is meer 1 GB of 1 MB
A
evenveel
B
1 GB
C
1 MB
Slide 9 - Quiz
1 TB = 1 terabyte Hoeveel byte is dit?
A
1.000 byte
B
1.000.000.000.000 byte
C
10 byte
D
1.000.000 byte
Slide 10 - Quiz
Bewering: 1 kilobyte is duizend byte
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quiz
Bewering: 1 MB is evenveel als 1000 kB
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Wetenschappelijke notatie
Slide 13 - Diapositive
Wetenschappelijke notatie
Slide 14 - Diapositive
Welke notatie is in een juiste wetenschappelijke notatie?
A
24 x 10⁷
B
5 x 10²³
C
1,3 x 8⁵
D
10,4 x 10⁹
Slide 15 - Quiz
Hoe schrijf je 20 miljoen in de wetenschappelijke notatie
A
20 x 10⁶
B
2 x 10⁶
C
20 x 10⁷
D
2 x 10⁷
Slide 16 - Quiz
Welk getal is onderstaande wetenschappelijke notatie
5 x 103
A
53
B
0,005
C
0,05
D
5.000
Slide 17 - Quiz
Welk getal is onderstaande wetenschappelijke notatie
4,58 x 105
A
4,5800000
B
45.800.000
C
458.000
D
458
Slide 18 - Quiz
Wetenschappelijke notatie
Slide 19 - Diapositive
Welk getal is onderstaande wetenschappelijke notatie
7 x 10-3
A
73
B
0,007
C
0,07
D
7000
Slide 20 - Quiz
Welk getal is onderstaande wetenschappelijke notatie
1,9 x 10-10
A
0,00000000019
B
0,09
C
0,19
D
0,00019
Slide 21 - Quiz
OPDRACHT: Schrijf de volgende getallen in de wetenschappelijke notatie
9900 450000
31 biljoen 7 duizend
0,0004 0,0055
Slide 22 - Diapositive
OPDRACHT: Bereken en schrijf het antwoord in de wetenschappelijke notatie
222 x 33 x 5555 = 614 =
83 : 1000 =
Slide 23 - Diapositive
Snelheid omrekenen van m/s naar--> km/h
A
x 3,6
B
x 3600
C
: 3,6
D
: 3600
Slide 24 - Quiz
Snelheid omrekenen van km/uur naar--> m/s
A
x 3,6
B
x 3600
C
: 3,6
D
: 3600
Slide 25 - Quiz
De snelheid van een auto is 108 km/h. Hoe groot is de snelheid in m/s?
A
389 m/s
B
10,8 m/s
C
30 m/s
D
38,9 m/s
Slide 26 - Quiz
Wat is sneller 15 km/u OF 4,5 m/s?
A
15 km/u
B
4,5 m/s
Slide 27 - Quiz
Je snelheid is 3,5 m/s en legt een afstand af van 1225 meter. Hoe lang doe je over deze afstand?
A
3,5 x 1225 = 4287,5 seconden
B
1225 : 3,5 = 350 seconden
Slide 28 - Quiz
Je snelheid is 2 m/s en legt een afstand af van 2 km. Hoe lang doe je over deze afstand?
A
2 : 2 = 1 seconde
B
2 km = 2000 m
2000 : 2 = 1000 sec
C
2 x 2 = 4 seconden
Slide 29 - Quiz
Eenheden van tijd
Waarom hebben we een schrikkeljaar en hoe vaak komt dat voor?
• 1 millennium = 1000 jaren
• 1 eeuw = 100 jaren
• 1 jaar = 4 kwartalen
• 1 jaar = 12 maanden
• 1 jaar = 52 weken
• 1 jaar = 365 dagen
• 1 kwartaal = 13 weken
• 1 week = 7 dagen
• 1 dag = 24 uren
• 1 uur = 60 minuten
• 1 minuut = 60 seconden
Slide 30 - Diapositive
Hoeveel seconden zit er in 1 uur
A
60
B
120
C
360
D
3600
Slide 31 - Quiz
Hoeveel weken zit er in een kwartaal
A
12
B
52
C
13
D
26
Slide 32 - Quiz
Hoeveel eeuwen passen in een millennium?
A
2
B
100
C
50
D
10
Slide 33 - Quiz
Tijdseenheden omrekenen
Bereken 3,75 uur = ... uur en .... minuten
Ik zie vaak 3,75 uur = 3 uur en 75 minuten. Dit klopt NIET!
Wel:
Er zitten 3 uren in: ----> 3,75 uur = 3 uur en ... minuten
Dan is er nog 3,75 - 3 = 0,75 uur over om minuten van te maken.
In 1 uur zit 60 minuten, dus in 0,75 uur zit: 0,75 x 60 = 45 minuten
Het antwoord is: 3,75 uur = 3 uur en (0,75x60=) 45 minuten.
Schrijf het zo op!!! Dus met berekening!!!
Slide 34 - Diapositive
Tijdseenheden omrekenen
Nog enkele voorbeelden:
7,15 uur = 7 uur en (0,15x60=) 9 minuten
2,25 dagen = 2 dagen en (0,25 x 24=) 6 uur Er zitten 24 uur in een dag, vandaar 0,25 x 24.
8,6 weken = 8 weken en (0,6 x 7=) 4 dagen en (0,2x24=) 12 uur Er zitten 7 dagen in een week, dus 0,6 x 7=4,2. Dus 4 dagen. Er zitten 24 uur in een dag, dus 0,2 x 24 = 12 uur.
Slide 35 - Diapositive
5,6 uren = 5 uren en .... minuten
A
16
B
26
C
36
D
6
Slide 36 - Quiz
125 minuten = ...... uren en ..... minuten
A
2 uren en 5 minuten
B
1 uur en 25 minuten
C
3 uren en 2 minuten
D
2 uren en 25 minuten
Slide 37 - Quiz
2 uren en 56 minuten = ....... minuten
A
116
B
120
C
256
D
176
Slide 38 - Quiz
Hoeveel uren is 6,5 dag?
A
156 uur
B
65 uur
C
144 uur
D
149
Slide 39 - Quiz
Druk 2,35 uur uit in uren en minuten.
A
2 uur en 35 minuten
B
2 uur en 3,5 minuten
C
2 uur en 21 minuten
D
2 uur en 0,35 minuten
Slide 40 - Quiz
Druk 4,17 uit in uren en minuten.
A
4 uur en 5 minuten
B
2 uur en 30 minuten
C
17 uur en 4 minuten
D
4 uur en 10 minuten
Slide 41 - Quiz
Druk 60 uur uit in dagen
A
3 dagen
B
2 dagen
C
2,6 dagen
D
2,5 dagen
Slide 42 - Quiz
Druk 432 dagen uit in jaren
A
1,18 jaar
B
1,32 jaar
C
2,32 jaar
D
1,57 jaar
Slide 43 - Quiz
8.6 Verhoudingen
De limonade bestaat voor 1/8 deel frambozensiroop en voor 7/8 deel uit water.
Slide 44 - Diapositive
Roze verf maak je met 2 delen witte verf en 1 deel rode verf. Hoeveel procent bestaat uit rode verf?
A
1,0%
B
33,3%
C
50%
D
66,6%
Slide 45 - Quiz
Roze verf maak je met 2 delen witte verf en 1 deel rode verf. Ik heb 5 dl rode verf. Hoeveel roze verf heb ik nodig?
A
15 ml
B
5 dl
C
15 dl
D
10 dl
Slide 46 - Quiz
Bewering: verhouding 1 : 5 is hetzelfde als 3 : 15
A
waar
B
niet waar
Slide 47 - Quiz
Limonade bestaat uit 2 delen siroop en 6 delen water. Ik heb 800 ml limonade. Hoeveel water zit erin?
A
600 ml
B
200 ml
C
100 ml
D
1000 ml
Slide 48 - Quiz
De verhouding geel:blauw = 3:2
Je wilt 8 liter groene verf maken, hoeveel gele en blauwe verf heb je nodig?
OPDRACHT
Slide 49 - Diapositive
Verhoudingtabel maken:
:5 X8
Wat je onder doet, doe je boven ook
Dus 4,8 liter geel en 3,2 liter blauw wordt 8 liter groen