2 vwo 22-26 november voorzetselvoorwerp en tijd werkwoorden

Deze les
Absenten
vraag van de dag
nakijken opdracht 1, 2, 3
uitleg voorzetselvoorwerp
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecondary Education

Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Deze les
Absenten
vraag van de dag
nakijken opdracht 1, 2, 3
uitleg voorzetselvoorwerp

Slide 1 - Diapositive

absenten

Slide 2 - Diapositive

vraag van de dag 
Hoeveel mensen op de wereld spreken goed Nederlands?

34.000.000 (ga op je stoel staan)
31.000.000 (ga op je tafel zitten)
24.000.000 (ga naast/achter je tafel staan)

Slide 3 - Diapositive

24.000.000
Ongeveer 17 miljoen van hen wonen in Nederland, 6,5 miljoen in België, en 400.000 in Suriname

Slide 4 - Diapositive

voorzetselvoorwerp
begint altijd met een voorzetsel

Slide 6 - Diapositive

vast voorzetsel bij een zww
rekenen op
verlangen naar
opkomen voor

Slide 7 - Diapositive

De moeders verlangen naar een uurtje rust.
wwg=
ond=
lv=
mv=
vzv=
bwb=
bvb=

Slide 8 - Diapositive

vzv of bwb?
Letterlijk iets over plaats of tijd? bwb
Kan het voorzetsel vervangen worden door een andere? bwb
 

Slide 9 - Diapositive

vzv of deel van wwg?
Ik reken deze som uit

uit komt van uitrekenen! Dus deel van wwg

Slide 10 - Diapositive

huiswerk
Maken: opdracht 4 en 5 van fictie blok 2

Slide 11 - Diapositive

Deze les
absenten
vraag van de dag
huiswerk van de vorige keer schuift op.
werkwoordstijden

Slide 12 - Diapositive

absenten

Slide 13 - Diapositive

vraag van de dag

Slide 14 - Diapositive

Hoe oud is de eerste Nederlandse zin?
Ongeveer 2000 jaar (ga op je stoel staan)
Ongeveer 1500 jaar (ga naast je tafel staan)
Ongeveer 1000 jaar (ga op je tafel zitten)




Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

werkwoordstijden
tegenwoordige tijd Jan een een appel
verleden tijd Jan at een appel

Slide 17 - Diapositive

werkwoordstijden
onvoltooid tegenwoordige tijd Jan eet een appel
onvoltooid verleden tijd Jan at een appel

in bovenstaande zinnen staan geen vormen van hebben of zijn


Slide 18 - Diapositive

werkwoordstijden
voltooid tegenwoordige tijd Jan heeft een appel gegeten
voltooid verleden tijd Jan had een appel gegeten

in bovenstaande zinnen staan  vormen van hebben of zijn plus voltooid deelwoord

Hebben/zijn hulpwerkwoorden van tijd


Slide 19 - Diapositive

huiswerk
Maken: opdracht 4 en 5 (dat was eigenlijk voor vandaag gepland)

Opdracht 6, 7, 8

Slide 20 - Diapositive

Deze les
absenten
vraag van de dag
huiswerk, is het allemaal gelukt? Zijn er vragen?
koppelwerkwoorden
huiswerk

Slide 21 - Diapositive

absenten

Slide 22 - Diapositive

vraag van de dag
Hoeveel Nederlandse woorden zijn er naar schatting?

ongeveer 500.000 ga op je stoel staan
ongeveer 1.000.000 ga naast/achter je tafel staan
ongeveer 1.500.000 ga op je tafel zitten

Slide 23 - Diapositive

werkwoorden
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord

Slide 24 - Diapositive

9 koppelwerkwoorden
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Slide 25 - Diapositive

koppelwerkwoorden
Geven niet aan wat het onderwerp in de zin doet. Dus geen eigen betekenis.

Jan is ziek.

Het onderwerp in de zin doet niet iets, maar is iets (of lijkt/blijkt iets te zijn

Slide 26 - Diapositive

Voorbeelden
De leerlingen in deze klas lijken vlijtig.
Jullie blijven vandaag op school. 

Het raam blijft gesloten
Het raam blijft dicht

Slide 27 - Diapositive

huiswerk
opdracht 9, 10, 11

Slide 28 - Diapositive