Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
4/5 maart
Slide 1 - Diapositive
Hoy es martes 4 de marzo del 2025
¡Hola!
Slide 2 - Diapositive
En la clase de hoy:
En esta clase .. In deze les.. :
Werkwoorden ir & querer
Maken opdracht 18 & 19 (blz 23)
Script schrijven voor de vlog
Lesdoel: Je kent de vervoegingen van het werkwoord ir & querer en je kent het woordje HAY
Slide 3 - Diapositive
Programa y objetivos
1. Ik ken de vervoeging van de onregelmatige werkwoorden IR+ QUERER
2. Ik ken het woordje HAY
3. Ik vervoeg het werkwoord GUSTAR
4. Ik kan klokkijken in het Spaans
Slide 4 - Diapositive
Het werkwoord ir= gaan
ir
Yo voy
Tú vas
El/ella va
Nosotros vamos
Vosotros vais
Ellos van
a
ir a + hele werkwoord:
Bijv. El lunes voy a visitar el museo
ir a pie
ir a caballo
Slide 5 - Diapositive
IR A + hele werkwoord
"iets" gaan doen in de nabije toekomst
Het "iets" geef je aan met het hele werkwoord
Voy a bailar (ik ga dansen)
Van a comer (zij gaan eten)
Vamos a ir a la playa (wij gaan naar het strand)
Dit kun je goed gebruiken in je VLOG !!
Ahora voy a hablar sobre ... (nu ga ik iets vertellen over)
Slide 6 - Diapositive
Schrijf 3 zinnen in je schrift waarin je aangeeft wat je gaat doen deze week, gebruik het werkwoord ir, de dagen van de week en de woordjes die je geleerd hebt.
1.
2.
3.
Slide 7 - Diapositive
Geef aan wat je gaat doen deze week, gebruik het werkwoord ir, de dagen van de week en de woordjes die je geleerd hebt
Slide 8 - Carte mentale
Querer
Slide 9 - Diapositive
Querer
Ikwil eenappel
Yoquierouna manzana
Slide 10 - Diapositive
Querer
Zij willenreizen naarChili.
Ellos quieren viajar aChile.
Ik kandansen.
Yo puedobailar.
Wij kunnenreizen.
Nosotros podemosbailar.
Slide 11 - Diapositive
Geef aan in het Spaans wat je wil gaan doen in het weekend (=este fin de semana) met het werkwoord querer, schrijf 3 dingen op in je schrift:
1.
2.
3.
timer
2:00
Slide 12 - Diapositive
Geef aan in het Spaans wat je wil gaan doen in het weekend (=fin de semana)
Slide 13 - Carte mentale
Mi hermana (querer) ______ viajar a Latinoamérica.
A
quiere
B
quieres
C
quere
D
quiero
Slide 14 - Quiz
Vul de juiste vorm van querer in. Yo... dos plátanos
A
queremos
B
quieres
C
quiere
D
quiero
Slide 15 - Quiz
¿Julia y tú ................. otro helado? (vervoeg querer)
A
quieres
B
quieremos
C
quieréis
D
queréis
Slide 16 - Quiz
HAY
Wat wordt er met HAY bedoeld?
HAY betekent ER IS of ER ZIJN.
Het hoeft NIET vervoegd te worden!
Er is geen yo Hay, tú hay etc
WEL:
¿Qué hay en tu mochila? En mi mochila hay .....
Wat is er in jouw rugzuk? In mijn rugzak is er .....
WEL:
- Hay manzanas (er zijn appels)
- Hay fruta (er is fruit)
Slide 17 - Diapositive
Schrijf 3 zinnen in je schrift waarin je aangeeft wat Er in jou rugzak zit.
1.
2.
3.
Slide 18 - Diapositive
¿Qué hay en tu mochila?
Slide 19 - Carte mentale
GUSTAR
(leuk vinden,
lekker vinden)
Slide 20 - Diapositive
Gustar
Gustar = houden van/ leuk vinden/ lekker vinden
Er zijn maar 2 vervoegingen: GUSTA & GUSTAN
Ook staat er altijd een meewerkend voorwerp voor het werkwoord. D
Zie de volgende slides voor het stappenplan voor het vervoegen van dit werkwoord!
Slide 21 - Diapositive
Wanneer gebruik je gusta?
Slide 22 - Carte mentale
Wanneer gebruik je gustan?
Slide 23 - Carte mentale
Hoy es miércoles 5 de marzo del 2025
¡Hola!
Slide 24 - Diapositive
En la clase de hoy:
En esta clase .. In deze les.. :
Voorkennis activeren: werkwoorden ir & querer
Gustar
Klokkijken herhalen
Lesdoel: Je kan vertellen wat je wil, wat je gaat doen en wat er in je rugzak zit.
Slide 25 - Diapositive
timer
0:30
Wat hebben jullie in de vorige les geleerd?
Slide 26 - Carte mentale
IR = GAAN
Slide 27 - Diapositive
Wat was er aan de hand met het werkwoord ir?
Slide 28 - Carte mentale
Sleep de juiste vorm van 'IR' naar het juiste doel.
Stacy y Fiene _____ (ir) a escuchar música.
Rick y yo______(ir) al cine
¿Tú________ (ir-tú) a casa en coche?
Yo _______ (ir) a la peluquería
¿Lisa y tú _____(ir - vosotros) de vacaciones a Francia?
van
vamos
vas
voy
vais
Slide 29 - Question de remorquage
Het werkwoord ir= gaan
ir
Yo voy
Tú vas
El/ella va
Nosotros vamos
Vosotros vais
Ellos van
a
ir a + hele werkwoord:
Bijv. El lunes voy a visitar el museo
ir a pie
ir a caballo
Slide 30 - Diapositive
Querer = willen
Slide 31 - Diapositive
Wat was er aan de hand met het werkwoord querer?
Slide 32 - Carte mentale
Vervoeg het werkwoord QUERER in de presente:
tú
él
yo
nosotros
ellos
vosotros
quieres
quiere
quiero
queremos
quieren
queréis
Slide 33 - Question de remorquage
Querer
Ikwil eenappel
Yoquierouna manzana
Slide 34 - Diapositive
Querer
Zij willenreizen naarChili.
Ellos quieren viajar aChile.
Ik kandansen.
Yo puedobailar.
Wij kunnenreizen.
Nosotros podemosbailar.
Slide 35 - Diapositive
GUSTAR
Slide 36 - Diapositive
Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?
Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het zwarte kolommetje).
vb. IK hou van pizza.
Het gaat om persoon ik, dan gaan we het meewerkendvoorwerp ME gebruiken.
Slide 37 - Diapositive
Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.
Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA. vb: me gusta el libro. of Te gusta comer pizza.
Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat in meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros, of Me gustan el libro y la pizza.