Les verbes réguliers en -er

Regelmatige werkwoorden op -er
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Regelmatige werkwoorden op -er

Slide 1 - Diapositive

Je / J'
Tu
Nous
Il / Elle 
Vous
Ils / Elles 
U / Jullie 
Ik
Hij / zij 
Zij
Jij 
Wij 

Slide 2 - Question de remorquage

Slide 3 - Vidéo

Regelmatige ww op -er
Heel veel werkwoorden in het Frans eindigen op -ER
Bijvoorbeeld:
  • danser
  • travailler
  • donner
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden. 

Slide 4 - Diapositive

De stam
De stam maak je door -ER van het hele werkwoord  af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...

Bijvoorbeeld:
parler --> parl-
danser --> dans-

Slide 5 - Diapositive

De uitgangen

Slide 6 - Diapositive

Tu te souviens? 

Slide 7 - Diapositive

Het regelmatige werkwoord op -er

Slide 8 - Diapositive

Wat is de stam van het werkwoord 'habiter'?

Slide 9 - Question ouverte

Wat is de stam van het werkwoord 'adorer'?

Slide 10 - Question ouverte

Kies de juiste zin.
ww = AIMER
A
J'aime la musique.
B
Je aime la musique.
C
J'aimes la musique.
D
J'aiment la musique.

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste zin.
ww = REGARDER
A
Ils regardes le football.
B
Ils regardons le football.
C
Ils regardez le football.
D
Ils regardent le football.

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste zin.
ww = PARLER
A
Nous parles français.
B
Nous parlons français.
C
Nous parlent français
D
Nous parlez français.

Slide 13 - Quiz

JE
TU
IL/ELLE/
ON
NOUS
VOUS
ILS/
ELLES
-e
-ons
-e
-es
-ez
-ent

Slide 14 - Question de remorquage

Qu'est-ce que c'est "on" ?
In spreektaal wordt "on" gebruikt zoals "we" in het Nederlands gebruiken "we" gebruiken.

=> On joue au foot = we voetballen.

Slide 15 - Diapositive

Elles
Elles gebruik je allen als je zeker weet dat je over allen maar meisjes en/of vrouwen praat (vrouwelijk meervoud). Voor mannelijk meervoud of gemengd meervoud gebruik je ils.

Slide 16 - Diapositive

Als er 10 meisjes en 1 jongen zijn, wat gebruik je dan?
A
ils
B
elles

Slide 17 - Quiz

Supplément
Faire les exercices D, E et F p.22-23

Slide 18 - Diapositive