2H - les 40 - STG

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

2H - martes 17 de enero - STG

Programa

1. Vocabulario
2. Toetsweek
3. Gustar
4. Ser vs. Hay
5.  Trabajamos online

Toets in de toetsweek (4x)

Lees + luister

Voca Unidad 3 81-90 NL-SP

Voca Unidad 4 1-90 NL-SP

Ser

Llamarse (en andere wederkerende ww)

Bijvoeglijk naamwoord

Getallen tot 100 NL - SP

Klokkijken

Tener

Regelmatige werkwoorden

Bezittelijk voornaamwoord

Querer

Gustar

Hay

Gustar

Gustar = houden van/ leuk vinden/ lekker vinden

Er zijn maar 2 vervoegingen: GUSTA & GUSTAN

Ook staat er altijd een meewerkend voorwerp  voor het werkwoord. dit is anders dan bij een wederkerend voorwerp, lees goed de uitleg)

Zie de volgende slides voor het stappenplan voor het vervoegen van dit werkwoord!

¿Te gusta el español?

1. A ellos _____________________________(gustar) el español.

2. A tí no_______________________________(gustar) las pizzas.

3. A mí y Ricardo no __________________________(gustar) la paella.

4. A vosotros ______________________(gustar) los postres.

5. A Carlos ______ _________ los plátanos.

6. A ti ______ _________ el pescado.

7. A mí ______ _________ muchísimo las vacaciones en la playa.

8. A ti ______ _________ viajar en tren.

9. A nosotros no ______ _________ nada ir al teatro.

GUSTAR

1.  te gusta (werkwoord) 

2. les gusta (werkwoord) 

3. les gusta (enkelvoud) 

4. les gusta (werkwoord) 

5. le gusta (werkwoord) 

6. me gusta (werkwoord)

7. te gusta (werkwoord)

8. les gusta (werkwoord) Naam + naam = les

9. le gusta (enkelvoud)

10. le gusta (werkwoord) 

11. nos gustan (meervoud) 

12. le gustan (meervoud) 

Hay vs. Ser

• Hay = er is / er zijn
• - heeft maar 1 vervoeging
• - hoeveelheden (getallen, veel, weinig, etc)
• - onbepaalde lidwoorden
• 
  
• Ser = zijn
• - soy, eres, es, somos, sois, son
• - vaste eigenschappen.
• - Identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst)
  
• - Tijd, datums, dagen en gebeurtenissen 
• - Waarvan iets gemaakt is, iemand zijn eigendom   

Kies uit Ser en Hay

1. ..... muchos alumnos en la clase
2. Tú ..... la amiga de Susana
3. Ana ... española
4. ..... tres manzanas en la mesa
5. ..... las dos y media
6. ..... muchos deberes
7. Juan y tú ..... amigos 

Antwoorden

1. HAY muchos alumnos en la clase
2. Tú ERES la amiga de Susana
3. Ana ES  española
4. HAY tres manzanas en la mesa
5. SON las dos y media
6. HAY muchos deberes
7. Juan y tú SOIS amigos 

Vertaal naar het Spaans

1. Er zijn veel  kippen
2. Er is een diner
3. Er zijn 9 uien
4. Er is toetje
5. Er zijn peren
6. Er zijn veel drankjes

Vertaal naar het Spaans

1. Er zijn veel  kippen           -->         HAY MUCHOS POLLOS
2. Er is een diner                    -->         HAY UNA CENA
3. Er zijn 9 uien                       -->         HAY NUEVE CEBOLLAS
4. Er is toetje                            -->         HAY UN POSTRE
5. Er zijn peren                        -->         HAY PERAS
6. Er zijn veel drankjes         -->         HAY MUCHAS BEBIDAS

Trabajamos ONLINE

1. Ga naar de LEERMIDDELEN in magister

2. Ga naar compañeros 

3. Klik aan: compañeros huiswerk

4. Klik aan: H4 

5. Klik aan: 4.5 evaluación

6. Maak: alle opdrachten

Deberes

Voca Unidad 4 blz 107 NL-SP

1-90

Voca Unidad 3 blz 106 NL-SP

81-90