Oefenen theorie talent 1.3 en 2.3

Theorie Talent 1.3, 2.3 en 3.3
Herhaling
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Theorie Talent 1.3, 2.3 en 3.3
Herhaling

Slide 1 - Diapositive

Ik herken een alinea...
A
De laatste zin loopt niet door tot aan het eind.
B
Er staat soms een witregel tussen de alinea's
C
De eerste regel springt soms in.
D
A, b en c zijn allemaal goed

Slide 2 - Quiz

juist of onjuist?
Een tussenkopje is een titel van een alinea.

Slide 3 - Question ouverte

juist of onjuist?
Een tussenkopje vertelt waar de alinea over gaat.

Slide 4 - Question ouverte

juist of onjuist?
Het onderwerp beschrijft waar de tekst over gaat.

Slide 5 - Question ouverte

Een deelonderwerp is (meestal) een alinea dat een deel van het onderwerp behandelt

Slide 6 - Question ouverte

Ik zit op voetbal. Ook schaak ik elke week. Verder ga ik weleens hardlopen. Dit is een...
A
tijdsvolgorde
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 7 - Quiz

Ik ben dol op katten, daarentegen vind ik honden maar eng. Dit is een...
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling

Slide 8 - Quiz

Eerst ging hij ontbijten, toen tandenpoetsen en vervolgens naar school. Dit is een....
A
tijdsvolgorde
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 9 - Quiz

Wat is een synoniem?

Slide 10 - Question ouverte

Noteer een feit en een mening over mevrouw Emmaneel.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is de opbouw van een tekst?
A
Inleiding en kern
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Kern en slot
D
Inleiding en slot

Slide 12 - Quiz

Hoe noemen we deze twee vormen van opbouw van een tekst ook wel?

Slide 13 - Question ouverte

Hoofdzaak is
A
minder belangrijke informatie over de tekst
B
belangrijke informatie over de tekst
C
informatie die je weg kunt laten

Slide 14 - Quiz

Een bijzaak is
A
Minder belangrijke informatie in de tekst
B
Belangrijke informatie in de tekst
C
noemen het onderwerp van de alinea

Slide 15 - Quiz

Wat is het verschil tussen de hoofdgedachte en het onderwerp?

Slide 16 - Question ouverte

Verwijswoorden gebruik je in een tekst omdat
A
verwijswoorden handig zijn om te gebruiken
B
het lezen hierdoor gemakkelijker wordt
C
de schrijver niet steeds hetzelfde woord wil gebruiken
D
de schrijver lui is

Slide 17 - Quiz

Een verwijswoord kan ook verwijzen naar een volledige zin.
Deze uitspraak is
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 18 - Quiz

Mijn broer heeft een peperdure nieuwe telefoon. ... heeft hij gekocht op internet. ... kostte bijna duizend euro.
A
dat, het
B
het, dat
C
die, hij
D
die, die

Slide 19 - Quiz

Wat was voor de schrijver de aanleiding om deze tekst te schrijven? Wat betekent het woord 'aanleiding'?

Slide 20 - Question ouverte