Poëzie - Stijlfiguren

Nederlands
V3A
Blok 2 - Fictie - Poëzie
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
V3A
Blok 2 - Fictie - Poëzie

Slide 1 - Diapositive

Lezen (10 min)
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Programma
1) Start
2) Stijlfiguren
3) Stijlfiguren - overzicht
4) Zelfstandig werken
5) Afsluiting 

Slide 3 - Diapositive

Start
Smartphones spelen een belangrijke rol in ons dagelijks leven. We gebruiken ze voor veel dingen, zoals het versturen van berichten, bellen, en het gebruik van sociale media. Dit zorgt ervoor dat we altijd verbonden zijn en makkelijk toegang hebben tot informatie. Hoewel dit handig is, kan het ook leiden tot afleiding tijdens werk of studie. Het is daarom belangrijk om een goede balans te vinden tussen smartphonegebruik en andere activiteiten, zodat we niet afhankelijk worden van onze telefoons.
Smartphones zijn overal, altijd en constant aanwezig in ons leven. Ze brengen ons berichten, bellen ons op, geven ons informatie en social media; kortom, ze lijken wel onmisbaar en onontkoombaar. Maar hoe vaak laten we ons niet afleiden door dat scherm, keer op keer, tot we bijna vergeten wat er om ons heen gebeurt? We zijn altijd bereikbaar, altijd “aan,” zonder rust, zonder pauze. Is het niet tijd om even afstand te nemen en die rust terug te vinden?
Start

Slide 4 - Diapositive

Start
Smartphones spelen een belangrijke rol in ons dagelijks leven. We gebruiken ze voor veel dingen, zoals het versturen van berichten, bellen, en het gebruik van sociale media. Dit zorgt ervoor dat we altijd verbonden zijn en makkelijk toegang hebben tot informatie. Hoewel dit handig is, kan het ook leiden tot afleiding tijdens werk of studie. Het is daarom belangrijk om een goede balans te vinden tussen smartphonegebruik en andere activiteiten, zodat we niet afhankelijk worden van onze telefoons.
Smartphones zijn overal, altijd en constant aanwezig in ons leven. Ze brengen ons berichten, bellen ons op, geven ons informatie en social media; kortom, ze lijken wel onmisbaar en onontkoombaar. Maar hoe vaak laten we ons niet afleiden door dat scherm, keer op keer, tot we bijna vergeten wat er om ons heen gebeurt? We zijn altijd bereikbaar, altijd “aan,” zonder rust, zonder pauze. Is het niet tijd om even afstand te nemen en die rust terug te vinden?
Start

Slide 5 - Diapositive

Stijlfiguren
Stijlfiguur = iets op een bijzondere manier zeggen en daardoor de tekst mooier maken

--> heel vaak in gedichten, maar ook in romans en non-fictie

Slide 6 - Diapositive

Stijlfiguren
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden

Slide 7 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur herhaling?
A
Wauw!
B
Dat heb je goed gedaan, werkelijk heel goed gedaan!
C
Wat is deze samenvatting kort en krachtig!
D
Wat een fantastisch verzonnen verhaal!

Slide 8 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen

Slide 9 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur opsomming?
A
Ik ben moe. Vanavond ga ik op tijd naar bed.
B
Ik ben moe, want ik heb vannacht slecht geslapen.
C
Ik ben moe, het is laat en ik heb honger.
D
Ik ben moe, maar ik wil wel graag uit vanavond.

Slide 10 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen
Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten, zodat de verschillen harder opvallen

Slide 11 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur tegenstelling?
A
De stilte was oorverdovend.
B
De voorstelling gaat nu bijna beginnen, het is echt de stilte voor de storm achter de coulissen.
C
Het was muisstil in de bibliotheek, toen de telefoon heel hard afging.
D
De stilte is echt heerlijk.

Slide 12 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen
Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten, zodat de verschillen harder opvallen
Paradox = schijnbare tegenstelling

Slide 13 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur paradox?
A
Kalm aan, en rap een beetje!
B
Kalm aan!
C
Wees kalm, kritisch en krachtig.
D
Kalm toch een beetje, relax!

Slide 14 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen
Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten, zodat de verschillen harder opvallen
Paradox = schijnbare tegenstelling
Eufemisme = verzachtende, verhullende omschrijving

Slide 15 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur eufemisme?
A
Ik kwam, ik zag, ik overwon.
B
Hij is naar de buren gegaan.
C
Ga jij ook naar het bruisende, levendige en fantastische Terschelling op vakantie?
D
Hij is gisterenavond na een lang ziekbed heengegaan.

Slide 16 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen
Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten, zodat de verschillen harder opvallen
Paradox = schijnbare tegenstelling
Eufemisme = verzachtende, verhullende omschrijving
Hyperbool = overdrijving, iets wordt erger gemaakt dan het in werkelijkheid is

Slide 17 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur hyperbool?
A
Huil, lach, schreeuw; laat zien wat je voelt.
B
Het huilen staat me nader dan het lachen.
C
Jeetje zeg, wat is zij een krokodillentranen aan het huilen zeg. Alles zodat ze haar zin krijgt.
D
Met al zijn tranen zou ik een zwembad kunnen vullen.

Slide 18 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen
Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten, zodat de verschillen harder opvallen
Paradox = schijnbare tegenstelling
Eufemisme = verzachtende, verhullende omschrijving
Hyperbool = overdrijving, iets wordt erger gemaakt dan het in werkelijkheid is
Understatement = iets wordt afgezwakt, terwijl het in werkelijkheid veel erger is

Slide 19 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur understatement?
A
Ik heb altijd een boek in mijn tas als ik onderweg ben.
B
Vandaag heb ik een spannend en sensationeel verhaal geschreven.
C
Oh ja, als docent Nederlands lees ik wel wat boeken in een jaar.
D
Ik houd van lezen.

Slide 20 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen
Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten, zodat de verschillen harder opvallen
Paradox = schijnbare tegenstelling
Eufemisme = verzachtende, verhullende omschrijving
Hyperbool = overdrijving, iets wordt erger gemaakt dan het in werkelijkheid is
Understatement = iets wordt afgezwakt, terwijl het in werkelijkheid veel erger is
Ironie = licht spottende, niet kwetsend bedoelde manier (vaak tegengestelde van wat bedoeld wordt)

Slide 21 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur ironie?
A
Wat een ideaal strandweertje is het vandaag toch! [als het pijpenstelen regent buiten]
B
Wat een ideaal strandweertje is het vandaag toch! [als het zonnig is en 25+ graden buiten]
C
Ga je vandaag mee naar het strand?
D
Neem jij een parasol mee als we naar het strand gaan?

Slide 22 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen
Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten, zodat de verschillen harder opvallen
Paradox = schijnbare tegenstelling
Eufemisme = verzachtende, verhullende omschrijving
Hyperbool = overdrijving, iets wordt erger gemaakt dan het in werkelijkheid is
Understatement = iets wordt afgezwakt, terwijl het in werkelijkheid veel erger is
Ironie = licht spottende, niet kwetsend bedoelde manier (vaak tegengestelde van wat bedoeld wordt)
Sarcasme = harde, bijtende spot die veel verder gaan dan ironie

Slide 23 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur sarcasme?
A
Duncan Laurence is de meest recente Nederlandse winnaar van het songfestival.
B
Ik kan bijna niet meer wachten tot het songfestival.
C
Het songfestival staat bol van de slechte artiesten.
D
Jouw liedje is absoluut 12 punten op het songfestival waard hoor! [als het ontzettend vals gezongen is]

Slide 24 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen
Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten, zodat de verschillen harder opvallen
Paradox = schijnbare tegenstelling
Eufemisme = verzachtende, verhullende omschrijving
Hyperbool = overdrijving, iets wordt erger gemaakt dan het in werkelijkheid is
Understatement = iets wordt afgezwakt, terwijl het in werkelijkheid veel erger is
Ironie = licht spottende, niet kwetsend bedoelde manier (vaak tegengestelde van wat bedoeld wordt)
Sarcasme = harde, bijtende spot die veel verder gaan dan ironie
Pleonasme = in een extra woord nog eens zeggen, terwijl dat eigenlijk al in het woord staat

Slide 25 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur pleonasme?
A
Op die houten boomstam kun je lekker zitten.
B
Die boomstam ziet er dood uit.
C
De restjes van de boomstam gaan vanavond in het flikkerende haardvuur.
D
De boomstam verwelkomt de vogeltjes.

Slide 26 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen
Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten, zodat de verschillen harder opvallen
Paradox = schijnbare tegenstelling
Eufemisme = verzachtende, verhullende omschrijving
Hyperbool = overdrijving, iets wordt erger gemaakt dan het in werkelijkheid is
Understatement = iets wordt afgezwakt, terwijl het in werkelijkheid veel erger is
Ironie = licht spottende, niet kwetsend bedoelde manier (vaak tegengestelde van wat bedoeld wordt)
Sarcasme = harde, bijtende spot die veel verder gaan dan ironie
Pleonasme = in een extra woord nog eens zeggen, terwijl dat eigenlijk al in het woord staat
Tautologie = woorden die dubbelop zijn, ze betekenen hetzelfde

Slide 27 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur tautologie?
A
Voor mijn boodschappen ga ik altijd naar de Appie, Jumbo en Lidl.
B
Vandaag kreeg je bij de Jumbo een appeltaart gratis en voor niets.
C
De Jumbo lijkt een fantastische winkel, maar ik kan daar nooit slagen.
D
Vandaag heb ik boodschappen bij de mooie, grote Jumbo gedaan.

Slide 28 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen
Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten, zodat de verschillen harder opvallen
Paradox = schijnbare tegenstelling
Eufemisme = verzachtende, verhullende omschrijving
Hyperbool = overdrijving, iets wordt erger gemaakt dan het in werkelijkheid is
Understatement = iets wordt afgezwakt, terwijl het in werkelijkheid veel erger is
Ironie = licht spottende, niet kwetsend bedoelde manier (vaak tegengestelde van wat bedoeld wordt)
Sarcasme = harde, bijtende spot die veel verder gaan dan ironie
Pleonasme = in een extra woord nog eens zeggen, terwijl dat eigenlijk al in het woord staat
Tautologie = woorden die dubbelop zijn, ze betekenen hetzelfde
Retorische vraag = vraag waarop de lezer geen antwoord hoeft te geven/geen antwoord wordt verwacht

Slide 29 - Diapositive

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur retorische vraag?
A
Denk je dat ik gek ben?
B
Ga je vanavond sporten?
C
Ben je vandaag jarig?
D
Ik ga vanavond naar een feestje met vriendinnen.

Slide 30 - Quiz

Stijlfiguren - Overzicht
Zelfstandig werken LB: opdracht 1 t/m 9 | boek: opdracht 5 + 6
of

Slide 31 - Diapositive

Stijlfiguren - Overzicht
Herhaling = woorden/zinnen herhalen in dezelfde of bijna dezelfde woorden
Opsomming = aantal dingen na elkaar opnoemen
Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten, zodat de verschillen harder opvallen
Paradox = schijnbare tegenstelling
Eufemisme = verzachtende, verhullende omschrijving
Hyperbool = overdrijving, iets wordt erger gemaakt dan het in werkelijkheid is
Understatement = iets wordt afgezwakt, terwijl het in werkelijkheid veel erger is
Ironie = licht spottende, niet kwetsend bedoelde manier (vaak tegengestelde van wat bedoeld wordt)
Sarcasme = harde, bijtende spot die veel verder gaan dan ironie
Pleonasme = in een extra woord nog eens zeggen, terwijl dat eigenlijk al in het woord staat
Tautologie = woorden die dubbelop zijn, ze betekenen hetzelfde
Retorische vraag = vraag waarop de lezer geen antwoord hoeft te geven/geen antwoord wordt verwacht
Zelfstandig werken
LB: opdracht 1 t/m 9 | boek: opdracht 5 + 6
of

Slide 32 - Diapositive

Noteer de 3 stijlfiguren die je het lastigst vindt.

Slide 33 - Question ouverte