stijlfiguren 4G

Leslanning 

09.05     Start les
09.10      Instructie theorie fictie
09.30     Zelfstandig werken
09.50     Einde les (gym)
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Leslanning 

09.05     Start les
09.10      Instructie theorie fictie
09.30     Zelfstandig werken
09.50     Einde les (gym)

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je wat stijlfiguren/beeldspraak is en kun je deze herkennen. Ook kun je de theorie toepassen en zelf vragen bedenken. 

Slide 2 - Diapositive

Stijlfiguren 
Herhaling = woorden of zinnen worden herhaald of hetzelfde wordt gezegd, maar dan iets anders
  • Dat heb je goed, heel goed gedaan!

Opsomming = er wordt een aantal dingen na elkaar opgenoemd
  • Op het boodschappenlijstje stond boter, kaas en eieren.

Slide 3 - Diapositive

Stijlfiguren 
Eufemisme = een duidelijke omschrijving wordt vervangen door een meer verhullende omschrijving (verzachtend)
  • We hebben de hond laten inslapen (dood maken)

Overdrijving (hyperbool) = iets wordt groter gemaakt dan het is
  • Ik wacht al een eeuw op hem


Slide 4 - Diapositive

Stijlfiguren 
Understatement = iets wordt afgezwakt, terwijl het veel erger is
  • 'Ik zal dat brandje wel eens even blussen', zei de brandweerman toen hij bij de enorme brand aankwam. 

Tegenstelling = dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen opvallen 
  • Hij is meer dood dan levend. 

Slide 5 - Diapositive

Stijlfiguren 
Ironie = iets wordt beschreven op een bespottende manier, vaak het tegenovergestelde
  • ‘Je kletst me de oren van het hoofd’, zei de leraar tegen het verlegen meisje.

Sarcasme = harde spot, een aanval op een persoon, situatie of uitspraak. 

Op welke manier komt 'sarcasme' terug in het volgende filmpje?

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Beeldspraak
Beeldspraak = figuurlijk taalgebruik (niet letterlijk)

Vergelijking met als (of: zoals, alsof, net als)
  • De dief ging er als een haas vandoor.

Vergelijking zonder als
  • Zijn broer is een boom van een kerel.

Slide 8 - Diapositive

Beeldspraak
Metafoor = er wordt iets genoemd dat lijkt op datgene wat bedoeld wordt (er is een overeenkomst)
  • Ik kan dat verwende nest niet uitstaan.
  • De samenleving is ziek.

Personificatie = voorwerpen worden voorgesteld als een levend persoon of krijgen menselijke eigenschappen
  • De nieuwe dag lacht je toe.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Wat ga je doen?
Maak het stencil
Zelfstandig
Stilte (oortjes toegestaan)
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Opdracht inleveren in Showbie
              Stencil nakijken 

Slide 11 - Diapositive