Verwijswoorden

Verwijswoorden
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Verwijswoorden

Slide 1 - Diapositive

Deze les
- Startvraag
- Lesdoel
- Uitleg + samen oefenen
- meest voorkomende fouten
- aan de slag

Slide 2 - Diapositive

lesdoel
Aan het einde van deze les weet je wat verwijswoorden zijn en kun je deze aanwijzen in een zin.

Aan het einde van deze les kun je uitleggen welk verwijswoord je bij welk antecedent moet gebruiken.

Slide 3 - Diapositive

Wat zijn verwijswoorden ook alweer?

Slide 4 - Question ouverte

Slide 5 - Vidéo

De man klimt.
Hij draagt een veiligheidsgordel,
die hem beschermt tegen het vallen.
Zijn helm geeft hem extra bescherming.
Deze beschermingsmiddelen zijn noodzakelijk bij het klimmen.

Waar verwijst "hem" in regel 3 naar?
A
hij
B
de man
C
een veiligheidsgordel
D
beschermingsmiddelen

Slide 6 - Quiz

De man klimt.
Hij draagt een veiligheidsgordel,
die hem beschermt tegen het vallen.
Zijn helm geeft hem extra bescherming.
Deze beschermingsmiddelen zijn noodzakelijk bij het klimmen.

Waar verwijst "deze" in de laatste regel naar?
A
hij
B
de men + hem
C
een veiligheidsgordel + zijn helm
D
beschermingsmiddelen

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Vidéo

Mannelijk/vrouwelijk
antecedent is mannelijk: hij, hem, zijn, deze en die
antecedent is vrouwelijk: zij, ze, haar, deze en die.

personen/ dieren: wolvin (v), marktkoopman (m)

uitgangen vrouwelijk:
- heid                   - ing               - te               - teit
- nis                      - de                - ij                 - uur
- st                        - ie                  - iek
- schap               - ij                   - theek
niet vast te stellen? Dan is het mannelijk.

Slide 9 - Diapositive

Onzijdig
het, zijn, dit en dat.

namen van landen, provincies, steden, clubs, verkleinwoorden en alle het-woorden (dus ook "het meisje").

Ik woon in Nederland. Het land met zijn prachtige rivieren.

Slide 10 - Diapositive

Mannelijk 
vrouwelijk
onzijdig
de man
de gevangenis
Danielle
wetenschap
Meneer Smit
de stier
het huis

Slide 11 - Question de remorquage

Meest voorkomende fouten
- Onduidelijk of het antecedent een "de" of een "het" woord is. 
   "vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof             deed opwaaien."
- Onduidelijk of het antecedent mannelijk of vrouwelijk is.
   "De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje."

Slide 12 - Diapositive

Wat ga je doen?

Maak opdracht 1 en 2 op bladzijde 97 en opdracht 1 en 2 op bladzijde 101

Klaar?
Onderstreep alle verwijswoorden in de volgende tekst, zet erbij waar het naartoe verwijst (antecedent)!
timer
10:00

Slide 13 - Diapositive

lesdoel
Aan het einde van deze les weet je wat verwijswoorden zijn en kun je deze aanwijzen in een zin.

Aan het einde van deze les kun je uitleggen welk verwijswoord je bij welk antecedent moet gebruiken.

Slide 14 - Diapositive

Ik snap verwijswoorden en kan ze toepassen.
A
eens
B
oneens

Slide 15 - Quiz

Hoe vind je dat je gewerkt hebt deze les?

Slide 16 - Question ouverte