Eerste vragen open vragen: antwoord op te zoeken in de paragrafen die erachter staan tussen haakjes
Daarna 8 meerkeuzevragen met antwoord
Slide 4 - Diapositive
Noem 3 dingen die bij de dominante cultuur horen in Nederland (4.1)
Slide 5 - Question ouverte
"Ons gedrag wordt vooral bepaald door aangeboren eigenschappen." Nature of nurture? Leg uit (4.2)
Slide 6 - Question ouverte
Nederland is een collectivistische cultuur. Klopt deze uitspraak en waarom wel/niet? (4.2)
Slide 7 - Question ouverte
Omschrijf wat een masculiene cultuur en wat een feminiene cultuur is (4.2)
Slide 8 - Question ouverte
Leg uit wat sociale cohesie is (4.3)
Slide 9 - Question ouverte
Benoem de 3 belangrijkste motieven om te migreren (4.4)
Slide 10 - Question ouverte
Nederland is een open samenleving. Leg uit wat dit betekent (4.5)
Slide 11 - Question ouverte
Noem een voorbeeld van globalisering (4.6)
Slide 12 - Question ouverte
Wat is socialisatie? (4.2)
A
Het accepteren van mensen en respect hebben
B
Het hebben van waarden en normen
C
Het aanleren van waarden, normen en gewoonten
D
Je verbonden voelen met een speciale groep
Slide 13 - Quiz
Vooroordeel
Vooroordeel (4.3)
A
Onterecht verschil maken in de behandeling van mensen
B
Overdreven beeld van een groep mensen
C
Passen nieuwkomers zich aan de dominante cultuur, maar houden ook hun eigen
D
Een oordeel over iemand of iets zonder dat je feiten of de persoon kent.
Slide 14 - Quiz
Wat is polarisatie? (4.3)
A
Het ongelijk behandelen van mensen op basis van een kenmerk dat er in die situatie niet toe doet.
B
De tegenstellingen tussen groepen sterker worden waardoor ze steeds meer tegenover elkaar komen te staan.
C
Een overdreven, vaststaand beeld van een groep mensen.
D
De mate waarin mensen zich verbonden voelen met elkaar.
Slide 15 - Quiz
Iemand migreert om de armoede in eigen land te ontvluchten. Dit is een... (4.4)
A
Economisch motief
B
Sociaal motief
C
Politiek motief
Slide 16 - Quiz
Wat is assimilatie? (paragraaf 4.5)
A
een cultuur gedeeltelijk overnemen
B
een cultuur geheel overnemen
C
assimilatie bestaat niet
D
je afscheiden
Slide 17 - Quiz
I. Vroeger letten mensen meer op elkaar. Dat was een gevolg van de ontzuiling. II. Relatief veel individuele vrijheid is kenmerkend voor de Nederlandse dominante cultuur.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist
Slide 18 - Quiz
Welke belangrijke veranderingen vonden plaats in de jaren vijftig en zestig?
A
Het aantal jongeren dat naar de kerk ging, nam toe.
B
De consumptiemaatschappij werd steeds minder belangrijk.
C
De nozems en de hippies startten nieuwe politieke partijen.
D
De gezagsverhoudingen veranderden door individualisering.
Slide 19 - Quiz
Veel Marokkanen en Turken kwamen in de jaren zestig naar Nederland. Waarom kwamen zij juist toen?
A
Als nieuw lid van de EU stelde Nederland de grenzen open voor buitenlandse werknemers.
B
Vanwege gezinshereniging.
C
In hun eigen land was te weinig werk en in Nederland waren juist mensen nodig.
D
Turkije en Marokko braken toen met de ‘wij-zijcultuur’.
Slide 20 - Quiz
Oefentoets Parlementaire Democratie
Slide 21 - Diapositive
Lees de bron en beantwoord de vragen op de volgende pagina's
Slide 22 - Diapositive
Noem twee taken van een lijsttrekker (3.4)
Slide 23 - Question ouverte
De lijsttrekker is één van de vier redenen die in het boek worden genoemd om op een bepaalde politieke partij te stemmen. Noem er nog eens twee. (3.4)
Slide 24 - Question ouverte
Als de leden van een politieke partij een lijsttrekker kiezen, van welke taak van politieke partijen is dan sprake? (3.3)
Slide 25 - Question ouverte
In de tekst kun je lezen dat elke partij haar eigen standpunten heeft. Welke partij(en) wil(len) meer investeren in de zorg? Breng dit standpunt in verband met de ideologie van de partij (3.2)
Slide 26 - Question ouverte
Verklaar waarom de VVD in verband wordt gebracht met de ‘hardwerkende Nederlanders’ (3.2)
Slide 27 - Question ouverte
Waarom zal de Tweede Kamer de rijksbegroting niet snel afkeuren? Betrek in je antwoord het stemgedrag van de coalitiepartijen en oppositiepartijen en de afspraken in het regeerakkoord (3.5)
Slide 28 - Question ouverte
In een stelsel van evenredige vertegenwoordiging: I. hebben grote, landelijke politieke partijen kans op meerdere Kamerzetels. II. is het voor kleine politieke partijen onmogelijk om een Kamerzetel te halen. III. hebben zwevende kiezers weinig invloed.
A
Alleen I is juist.
B
I en II zijn juist.
C
II en III zijn juist.
D
Alle antwoorden zijn juist.
Slide 29 - Quiz
Wat is een kenmerk van een democratie? (3.1)
A
Politieke macht ligt bij een kleine groep personen