Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
Éléments de cette leçon
Deze les:
- oefen je voor de toets van volgende week
- kom je er achter wat je wel en niet snapt
Slide 1 - Diapositive
I. Bij een ideologisch autoritair regime worden grondrechten wel gerespecteerd, in een militaire dictatuur niet. II. In een autoritair regime gelden dezelfde internationale grondrechten als in een democratie.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.
Slide 2 - Quiz
Nederland is een democratie, want:
A
de trias politica is er voor een deel doorgevoerd.
B
de bevolking neemt de belangrijkste besluiten
C
de koning heeft volgens de grondwet maar beperkte macht.
D
de bevolking heeft indirect invloed op de politiek.
Slide 3 - Quiz
In de Nederlandse parlementaire democratie:
A
worden belangrijke besluiten genomen door het volk.
B
zijn de regels voor politieke besluitvorming in de grondwet vastgelegd.
C
legt de grondwet beperkingen op aan het aantal politieke partijen dat meedoet aan de verkiezingen.
D
zijn de media verplicht om objectieve informatie te geven over politieke kwesties.
Slide 4 - Quiz
In de grondwet staat beschreven: I. wie er mag stemmen. II. dat je mag demonstreren. III. hoe wetten tot stand komen. IV. hoe leden van het parlement gekozen worden.
A
I en II zijn juist.
B
Alleen I is juist.
C
I, II en IV zijn juist.
D
Alle antwoorden zijn juist.
Slide 5 - Quiz
In een autoritair regime: I. is de macht in handen van één persoon of een kleine groep mensen. II. worden nooit verkiezingen gehouden. III. bestaan vooral oppositiepartijen. IV. verbiedt de grondwet censuur.
A
Alleen I is juist.
B
I en IV zijn juist.
C
I, III en IV zijn juist.
D
Alle antwoorden zijn juist.
Slide 6 - Quiz
De overheid legt de burgers plichten op. Dit vindt:
A
wel plaats in een autoritair regime, maar niet in een democratie.
B
wel plaats in een democratie, maar niet in een autoritair regime.
C
plaats in zowel een autoritair regime als een democratie.
D
alleen plaats in landen zonder grondwet.
Slide 7 - Quiz
Wie hebben in een autoritair regime vaak last van beperkingen van grondrechten?
A
Bedrijven en militairen.
B
Politie en burgers.
C
Burgers en media.
D
Media en politieke bestuurders.
Slide 8 - Quiz
Burgers hebben de meeste politieke invloed in een:
A
religieus autoritair regime.
B
militair autoritair regime.
C
directe democratie.
D
indirecte democratie.
Slide 9 - Quiz
I. Censuur wil zeggen dat de overheid de media controleert. II. In veel autoritaire regimes hebben de militairen ook politieke macht.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.
Slide 10 - Quiz
Linkse politieke partijen:
A
vinden dat rijke mensen evenveel belasting moeten betalen als arme mensen.
B
willen het verschil tussen arm en rijk vergroten.
C
hechten veel waarde aan het bedrijfsleven.
D
vinden dat de overheid moet opkomen voor zwakkeren in de samenleving.
Slide 11 - Quiz
Linkse politieke partijen benadrukken dat:
A
mensen gelijke kansen moeten krijgen.
B
burgers meer vrijheid moeten krijgen.
C
de overheid minder macht moet krijgen.
D
naastenliefde belangrijker is dan sociaaleconomische verhoudingen.
Slide 12 - Quiz
In welk rijtje staan deze politieke partijen van links naar rechts?
A
SP, PvdA, ChristenUnie, CDA.
B
PvdA, SGP, D66, PVV.
C
SP, PVV, PvdD, CDA.
D
PvdA, GroenLinks, CDA, VVD.
Slide 13 - Quiz
Op basis van hun ideologie kiezen progressieve partijen voor:
A
behoud van wat in de samenleving is gerealiseerd.
B
een terugkeer naar vroegere normen en waarden.
C
het politieke midden.
D
maatschappelijke veranderingen.
Slide 14 - Quiz
Rechtse politieke partijen benadrukken dat:
A
mensen gelijke kansen moeten krijgen.
B
de overheid een passieve rol moet hebben.
C
de macht in Nederland eerlijker moet worden verdeeld.
D
waarden en normen de vrijheid van mensen in de weg staan.
Slide 15 - Quiz
Politieke partijen die rechts zijn:
A
willen een actieve overheid.
B
zijn voor bescherming van de zwakkeren in de samenleving.
C
vinden dat de overheid de vrijheid van burgers moet beschermen.
D
willen de inkomensverschillen verkleinen.
Slide 16 - Quiz
Christendemocraten benadrukken dat:
A
de verzorgingsstaat schadelijk is voor de samenleving.
B
de overheid zo veel mogelijk overlaat aan het maatschappelijk middenveld.
C
de organisatie van de samenleving een taak van de overheid is.
D
conservatieve standpunten het rentmeesterschap schaden.
Slide 17 - Quiz
Liberale partijen benadrukken dat:
A
mensen gelijke kansen moeten krijgen
B
burgers meer vrijheid moeten krijgen
C
de overheid een sterke positie moet hebben
D
het rentmeesterschap centraal moet staan
Slide 18 - Quiz
Welke partij wil dat de gezondheidszorg voor de mensen met de laagste inkomens gratis wordt?
A
de ChristenUnie.
B
de PvdA
C
de SP
D
de PVV
Slide 19 - Quiz
Iedere Nederlander is zelf verantwoordelijk voor een goede ziektekostenverzekering. Een hoog eigen risico hoort daarbij. Dit is een standpunt van:
A
de SP
B
het CDA
C
de PvdA
D
de D66
Slide 20 - Quiz
Iemand die strategisch stemt, heeft vooral oog voor:
A
de aantrekkingskracht van de lijsttrekker
B
de samenstelling van de regering
C
de standpunten van een partij.
D
zijn eigen belangen
Slide 21 - Quiz
Actief kiesrecht betekent dat iemand:
A
zich verkiesbaar stelt bij verkiezingen
B
het partijprogramma samenstelt
C
op de kandidatenlijst van een partij is geplaatst
D
bij verkiezingen zijn stem mag uitbrengen
Slide 22 - Quiz
Een lijsttrekker is: I. de man of vrouw die het imago en de verkiezingsstrategie bepaalt. II. het ‘gezicht’ van de partij tijdens de verkiezingscampagne. III. de persoon die namens de partij meedoet aan het tv-debat aan de vooravond van de verkiezingen.
A
Alleen II is juist
B
I en III zijn juist
C
II en III zijn juist
D
I, II en III zijn juist
Slide 23 - Quiz
In een stelsel van evenredige vertegenwoordiging: I. hebben grote, landelijke politieke partijen kans op meerdere Kamerzetels. II. is het voor kleine politieke partijen onmogelijk om een Kamerzetel te halen. III. hebben zwevende kiezers weinig invloed.
A
Alleen I is juist.
B
I en II zijn juist.
C
II en III zijn juist
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 24 - Quiz
Soms gebeurt het dat iemand wordt gekozen, terwijl hij/zij op een lage plaats op de kieslijst stond. Dit is mogelijk, omdat:
A
je in ons kiesstelsel niet op een partij, maar op een persoon stemt.
B
ons kiesstelsel geen districtenstelsel is.
C
mensen strategisch hebben gestemd.
D
politici via de media zwevende kiezers aan zich proberen te binden.