DUITS 12 juni

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
- Lernziele
-Herhaling
- Filmpje
- Quiz
- Berlin
- Filmpje
- Quiz
- Afsluiting


Slide 2 - Diapositive

ich
du
sie
er
es
man
wir
ihr
sie
u
IK
U
ZIJ MV.
JULLIE
WIJ
MEN
HET
ZIJ EV.
HIJ
JIJ

Slide 3 - Question de remorquage

'haben' en 'sein'
Dat zijn de werkwoorden hebben en zijn. Deze heb je n bijna iedere zin nodig.
Zeker voor zinnen met een voltooid deelwoord.

Slide 4 - Diapositive

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 5 - Question de remorquage

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 6 - Question de remorquage

Welke vraagwoorden zijn er?

wie = wer

wat = was

waar = wo

hoe = wie

wanneer= wann

Slide 7 - Diapositive

Wat betekent ''was''?
A
waar
B
wie
C
wanneer
D
wat

Slide 8 - Quiz

Wat betekent het Duitse woordje "wie"?
A
waar
B
wie
C
wanneer
D
hoe

Slide 9 - Quiz

Wat betekent wer?
A
wie
B
hoe
C
wat
D
waar

Slide 10 - Quiz

Lernziele


- Je leert nieuwe woorden uit een filmpje.
- Je leert de hoofdstad van Duitsland kennen. 

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Welke woorden heb je voorbij horen komen?

Slide 13 - Carte mentale

Wat betekent Flugzeug?
A
Vliegtuig
B
Vluchtstrook
C
Vliegje
D
Vluchtauto

Slide 14 - Quiz

Wat betekent Überraschung?
A
Overval
B
Overhaasten
C
Verrassing
D
Pannekoek

Slide 15 - Quiz

Nilpferd
Schmetterling
Kugelschreiber
Krankenwagen
Aschenputtel
Kanarienvogel
Gänseblümchen

Slide 16 - Question de remorquage

Wat betekent Naturwissenschaften?
A
Natuurkennis
B
Natuurkunde
C
Wetenschap
D
Scheikunde

Slide 17 - Quiz

Wat betekent Krankenhaus?
A
Gekkenhuis
B
Krakkemikkig huis
C
Bouwval
D
Ziekenhuis

Slide 18 - Quiz

Und jetzt...

Slide 19 - Diapositive

De hoofdstad van Duitsland is...
A
Keulen
B
Bonn
C
Berlijn
D
Hamburg

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Vidéo

Berlin
Wie is er ooit naar Berlijn geweest?

Slide 22 - Diapositive

Hoeveel inwoners heeft Berlijn?
A
Meer dan 7 miljoen
B
Tussen de 2 en 3 miljoen
C
Tussen de 3 en 4 miljoen
D
Minder dan 2 miljoen

Slide 23 - Quiz

Hoe hoog is de Fernsehturm?
A
250 meter
B
386 meter
C
165 meter
D
295 meter

Slide 24 - Quiz


Welke rivier stroomt er door Berlijn?
A
Weser
B
Donau
C
Rijn
D
Spree

Slide 25 - Quiz


Welk bekend punt in Berlijn zien we hier?
A
Checkpoint Charlie
B
Tempelhof
C
Potsdamer Platz
D
Unter den Linden

Slide 26 - Quiz

Wat is dit?
A
eine Bretzel
B
ein Kaiserbrötchen
C
ein Käsebrötchen
D
eine Baguette

Slide 27 - Quiz


Welke vlag toont het wapen van Berlijn?
A
De linker vlag is de vlag van Berlijn. Op de vlag staat de Duitse arend.
B
De middelste vlag is van Berlijn. Op de vlag staat de beer van Berlijn.
C
De rechter vlag is die van Berlijn. Op de vlag staat de leeuw van Berlijn.

Slide 28 - Quiz

Waar komt de naam Ampelmann vandaan ?
A
van het logo van voetbalclub Herta BSC
B
van het stadslogo van Berlijn
C
van het Duitse stoplicht
D
van de vele graffiti op de Berlijnse Muur

Slide 29 - Quiz

Afsluiting
Wat hebben we gedaan/geleerd?


Überraschung!


Slide 30 - Diapositive