Do/does/did & Word order

Do/does/did & Word order
Gebruik van do, does en did bij vraagzinnen
Gebruik van do, does en did bij ontkenningen
Woordvolgorde
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 1-3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Do/does/did & Word order
Gebruik van do, does en did bij vraagzinnen
Gebruik van do, does en did bij ontkenningen
Woordvolgorde

Slide 1 - Diapositive

Do/does/did: vraagzinnen
In het Engels maak je deze soms hetzelfde als in het Nederlands:
  • Zij heeft je gebeld. > Heeft zij je gebeld?
  • She has called you. > Has she called you?
Maar soms ook anders:
  • Ze verkopen snacks. > Verkopen ze snacks?
  • They sell snacks. > Do they sell snacks?

Slide 2 - Diapositive

Do/does/did: vraagzinnen
Je maakt Engelse vragen net zoals in het Nederlands als ...
  • een zin twee of meer werkwoorden heeft
  • een zin maar één werkwoord heeft en dat een vorm van to be (am, are is, was, were) is

In beide gevallen maak je de vraag door:
het eerste (hulp)werkwoord voor het onderwerp te zetten.
  • Is this explanation clear?

Slide 3 - Diapositive

Do/does/did: vraagzinnen
In alle andere gevallen maak je vragen door:
In de tegenwoordige tijd het hulpwerkwoord do, does (he, she it) 
of in deverleden tijd did voor het onderwerp te zetten.

  • He plays football. > Does he play football?
  • They played a match. > Did they play a match?

Slide 4 - Diapositive

Samenvatting

Slide 5 - Diapositive

Is de vraagzin fout?
Like you going on holidays?

A
Goed
B
fout

Slide 6 - Quiz

Is de vraagzin fout?
Can you decide for me?


A
Goed
B
fout

Slide 7 - Quiz

Is de vraagzin fout?
Do she come here often?

A
Goed
B
fout

Slide 8 - Quiz

Is de vraagzin fout?
Did you like working there?


A
Goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

Verbeter de zin:
Like you going on holidays?

Slide 10 - Question ouverte

Verbeter de zin:
Do she come here often?

Slide 11 - Question ouverte

Do/does/did: ontkenning
In het Engels maak je ontkenningen soms hetzelfde als in het Nederlands:
  • Zij heeft geholpen. > Zij heeft niet geholpen.
  • She has helped. > She has not helped.
Maar soms ook heel anders:
  • Manuel begrijpt me. > Manuel begrijpt me niet.
  • Manuel understands me. > Manuel doesn't understand me.

Slide 12 - Diapositive

Do/does/did: ontkenningen
Het gebruik van do, does en did werkt bij ontkenningen hetzelfde als bij vragen. Je  kan meestal een lange en een korte variant gebruiken.
  • I do not           / I don't
  • he does not / he doesn't
  • I did not         / I didn't

Alle andere hulpwerkwoorden (behalve am) hebben ook een verkorte variant met not, een paar voorbeelden:

Slide 13 - Diapositive

ontkenningen: not / n't
Alle andere hulpwerkwoorden (behalve am) hebben ook een verkorte variant met not, een paar voorbeelden:
  • I have not          / I haven't
  • You could not / you couldn't
  • She was not    / she wasn't

Slide 14 - Diapositive

Samenvatting

Slide 15 - Diapositive

Zijn deze ontkenningen goed of fout?
We don’t walks to school every day.
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

Zijn deze ontkenningen goed of fout?
She didn’t was happy to see us.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

Zijn deze ontkenningen goed of fout?
I haven’t worked there for long.
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Zijn deze ontkenningen goed of fout?
She didn’t see us at school.
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

Maak een correcte ontkenning:
We don’t walks to school every day.

Slide 20 - Question ouverte

Maak een correcte ontkenning:
She didn’t was happy to see us.

Slide 21 - Question ouverte

Word order
De woordvolgorde in het Engels gaat volgens een vast schema. Dit is anders dan het Nederlands, waar woordvolgorde sterk kan wijzigen.

Slide 22 - Diapositive

Word order

Slide 23 - Diapositive

Word order: vragen
In vraagzinnen komt er een werkwoord vooraan in de zin. Daarom komt de tijdsbepaling altijd achteraan in vragen.
  • Did you see Hamid at the concert yesterday?

In zinnen waarin de vraagwoorden who, what, which, when, where of how (many) worden gebruikt, laat je deze vooraan staan.
  • Which concert did you go to with Hamid yesterday?
  • What did she say to you last weekend?

Slide 24 - Diapositive

Word order: bijwoorden

Slide 25 - Diapositive

Zet de woorden in de juiste volgorde:
a present - at her birthday - gave - to our friend - we

Slide 26 - Question ouverte

Zet de woorden in de juiste volgorde:
Darnell - eaten - has - just now - the hot dog

Slide 27 - Question ouverte

Zet het bijwoord op de juiste plek.
This is the best bicycle helmet. (definitely)

Slide 28 - Question ouverte

Zet het bijwoord op de juiste plek.
We took the bus. (regularly)

Slide 29 - Question ouverte

Opdrachten
Grammar Practice: Sentences
  • Negations: Grammar 08 & 33
  • Questions: Grammar 09 & 34
  • Word order: Grammar 13 & 35

Slide 30 - Diapositive