Theme 2 week 6

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 1

Hello 1IJ!

What we are going to do today:

1. Uitleg + oefening vragen maken (10 min)

2. Uitleg + oefening ontkenningen (10 min)

3. Uitleg + oefening word order (5 min)

4. Eindproduct

Aan het eind van de les:

Weten we (weer) hoe we:

- Vraagzinnen moeten maken

- Ontkenningen moeten maken

- In welke volgorde Engelse zinnen staan

Vraagzinnen

De regel:

Bij een Engelse vraagzin hoef je de volgorde niet te veranderen!

Je zet gewoon het woord DO vooraan de zin.

They make pancakes.

Do they make pancakes?

I watch a film.

Do I watch a film?

We see a dog.

You play football.

They have a question.

Let op!

Kijk naar een zin met een SHIT persoon:

He likes his shoes.

Wat zie je?

Vraagzin met SHIT persoon

He likes his shoes.

Je moet nu geen DO vooraan zetten maar DOES

en je moet de -S achter like weghalen

Does he like his shoes?

De regel

She wears a dress.

Does she wear a dress?

Er staat 1 S in de zin en die staat aan het begin.

She knows the answer.

He reads a book.

Anne watches a film.

Let op!

Kijk naar een zin met to be:

She is an actress.

Hoe maak je hier een vraagzin van?

Vraagzin met be/can/will/may

She is an actress.

Je moet nu geen DO vooraan zetten, maar het onderwerp en de persoonsvorm omdraaien

Is she an actress?

He will go to school.

You are sisters.

Ontkennende zinnen

Gewone zin

I like chocolate

Ontkennende zin

I like not chocolate

is fout!

I don't like chocolate

Gewone zin

Ik hou van chocolade.

Ontkennende zin

Ik hou niet van chocolade.

De regel

Om een ontkennende zin te maken moet je de woorden
do not (don't) 

voor het werkwoord zetten

I don't go to school.

We don't dance a lot.

I know the answer.

You like this sweater.

They study English.

Let op!

Natuurlijk hebben de SHIT personen iets anders.

De regel

SHIT mensen krijgen geen don't maar doesn't voor het werkwoord.

Wat gebeurt er met de S achter het werkwoord?

He likes chocolate.

He doesn't like chocolate.

He talks to his mum.

Anna gives a present.

It rains every week.

Let op!

Ook hier gaan zinnen met be/can/will/may anders

De regel

Je moet nu geen don't gebruiken, maar NOT achter het werkwoord zetten 

I am a child.

I am not a child.

My mother is a dentist.

You may eat your dinner now.

Word order

Woordvolgorde

We go to the cinema on Fridays at six o'clock.

onderwerp - persoonsvorm - plaats - tijd 

tijd = van niet specifiek naar specifiek

Get to work!

Begin aan je eindproduct. Hierop staan: 

• Titel
• Belangrijke personages
• Setting
• Belangrijke gebeurtenis
• Belangrijke zin uit het verhaal

Let op: zorg dat je de vragen over je gekozen fabel, volksverhaal of mythe hebt beantwoord en op de voorkant of achterkant van de poster zet!

Done!

Do you understand everything?