examentraining 2021

• Geschiedenis
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

oefenen met bronnen H5 

Hoe  betrouwbaar is de bron? Waar let je op?

• Persoon: Wie heeft de bron gemaakt?
• Tijd: Wanneer is de bron gemaakt?
• Plaats: Waar is de bron gemaakt?
• Bedoeling: Wat is het doel van de maker?
• Informatie: Hoe kwam de maker aan de informatie? 

Is de bron representatief?

• Geldt de bron voor 1 geval/persoon: niet representatief.
• Geldt de bron voor een grote groep/meer gevallen: wel representatief

representatief voor deze tijd?

Begin met: wat zie ik?

Je ziet mensen zwaaien naar anderen aan de andere kant van een muur.

is de bron representatief?

Bedenk: welke tijd/gebeurtenis hoort hierbij?

Je ziet dat er een muur gebouwd is: Berlijn 1961

is de bron representatief?

Geldt de gebeurtenis voor 1 persoon of voor een grote groep mensen in Berlijn?

Het afgescheiden worden van familie goldt voor veel mensen in Berlijn in die  tijd

is de bron representatief?

de bron is representatief voor deze tijd in de stad Berlijn.

Standplaatsgebondenheid van de bron.

- in welke plaats/land/gebied is de bron gemaakt, achtergrond van de maker (politiek idee, geloof, arm of rijk, leeftijd, beroep)

- een bron is altijd tijd- en plaatsgebonden

- dit onderdeel gebruik je bij het vaststellen van de betrouwbaarheid van de                      bron

Masterclass Bronnen

3 B's van Bart 

1. Beschrijving: wat zie je in de bron?

- Omcirkel opvallende dingen zoals gezichtuitdrukkingen, symbolen, gebaren, hoeden, snorren. Schrijf droog op wat je ziet.

- Wat staat er in het bijschrift? Je leest vaak een hint in het bijschrift: jaartal, persoon, gebeurtenis.

2. Betekenis: wat gebeurt er in de bron?

- Wat betekenen die symbolen/ gebaren of wie herken je? Schrijf dit op.

- Welke handeling/ gebeurtenis/ personen herken je in de bron? Schrijf dit op.

3. Bedoeling: waarom is deze bron gemaakt?

- Heeft de tekenaar een bepaalde (politieke) boodschap die hij over wil brengen?

- Wat is de aard van de bron? Is het een spotprent/ propaganda/ reclame….?

Stappenplan analyseren spotprent

1. Lees de vraag goed! Wat is de opdracht precies?
2. Lees de titel, onderschrift, toelichting, tekst in de tekening.
3. Waar gaat het over?  Wie zie je?


4. In welke tijd speelt dit zich af?
5. Welke symbolen/tekens zie je?
6. Tegenstellingen of overdrijvingen?
7. Bepaal nu de mening of bedoeling van de maker door gebruik te maken van een element uit de bron.

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

A. Ik zie...
B. Dat betekent...
C. De boodschap van de bron is...

Eindquiz

historische contexten

De beeldenstorm vond plaats in

1. 1572
2. 1566
3. 1567
4. 1568

De moedernegotie

1. was de handel in bulkgoederen uit Azië
2. betrof de handel in luxeartikelen
3. komt voort uit de zwakke feodale traditie
4. vormde de basis voor de stapelmarkt

De Franse revolutie

1. begon in 1791
2. kwam voort uit hongersnood
3. brak uit als gevolg van het begrotingstekort onder Lodewijk XIV
4. rekende direct af met de monarchie

'burger Capet'

1. leidde Frankrijk vóór Robespierre
2. was de eerste Girondijnse leider van de revolutie
3. werd onthoofd in 1793
4. stelde de wet 'Le Chapelier' op

Socialisten

1. zijn voor een constitutionele monarchie
2. identificeerden zich met de Jacobijnen
3. zijn voorstander van het samenspel tussen geloof en politiek
4. vonden in de Russische Marx hun grote denker

Het Dawesplan

1. was een reactie op de Spartacus opstand
2. werd door Hitler afgewezen
3. betekende het verergeren van de crisis na de beurskrach
4. betekende voor Duitsland een verdieping van de crisis

De Rijksdagbrand

1. vormde het startpunt van het totalitarisme in Duitsland
2. bracht Hitler aan de macht
3. leidde tot de Kristallnacht
4. was het werk van een internationale communistische samenzwering

Welke term of naam past niet in het geheel

1. Neurenberger Wetten
2. Rijkscultuurkamer
3. Conferentie van München
4. Goebbels

Wat hoort er niet bij?

1. Containmentpolitiek
2. appeasementpolitiek
3. domino-theorie
4. Truman-doctrine

Wat hoort er niet bij

1. Glasnost
2. Bresnjev-doctrine
3. Praagse lente
4. Hongaarse Opstand

De conferentie van Potsdam

1. werd in februari 1945 gehouden
2. leidde tot overeenstemming tussen de Grote Drie
3. was de laatste conferentie waaraan Roosevelt deelnam
4. kan als onderdeel van de Koude Oorlog gezien worden

Wat klopt niet: 'De blokkade van Berlijn

1. leidde tot de oprichting van de Navo'
2. werd gevolgd door de luchtbrug'
3. leidde tot de stichting van de BRD'
4. was in 1961/62'