Communicatie jaar 2 - invalles spelling & interpunctie

NEDERLANDS JAAR 2
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

NEDERLANDS JAAR 2

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

VANDAAG
* Werkwoordspelling
* Werkwoordspelling: oefenen
* Interpunctie

Slide 3 - Diapositive

EXAMEN SCHRIJVEN
"Kan gedetailleerde teksten schrijven over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard, waarin informatie en argumenten uit verschillende bronnen bijeengevoegd en beoordeeld worden."

Slide 4 - Diapositive

BEOORDELING EXAMEN SCHRIJVEN
  • Samenhang
  • Afstemming op doel
  • Afstemming op publiek
  • Woordgebruik en woordenschat
  • Spelling, interpunctie en grammatica
  • Leesbaarheid

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Lien

Slide 8 - Diapositive

De samenleving ... , maar hoe komt het dat deze niet eerder is ... .
A
vergrijst-vergrijst
B
vergrijst-vergrijsd
C
vergrijsd-vergrijsd
D
vergrijsdt-vergrijsd

Slide 9 - Quiz

Langzaam maar zeker ... Bradley de vraag die de baas ... .
A
beantwoordde-stelde
B
beantwoorde-stelde

Slide 10 - Quiz

... Damai dat ook? Wat ... jij?
A
Vind-vind
B
Vindt-vindt
C
Vind-vindt
D
Vindt-vind

Slide 11 - Quiz

Tim ... dat Trump moet worden ....
A
vind-vereerd
B
vindt-vereert
C
vindt-vereerd
D
vind-vereert

Slide 12 - Quiz

Jelle ... zich aan de artiest.
A
stoort
B
irriteert
C
stoordt
D
irriteerdt

Slide 13 - Quiz

De rapper Tom heeft zich wel wat dichterlijke vrijheden ........ .
A
veroorlooft
B
veroorloofd

Slide 14 - Quiz

De woningbaas ........  de huur elk jaar een beetje.
A
verhoogd
B
verhoogt
C
verhoogdt

Slide 15 - Quiz

In december worden er veel ........ in elkaar geknutseld.
A
supprises
B
suprises
C
surprises
D
surpprises

Slide 16 - Quiz

HOOFDLETTERS & INTERPUNCTIE

Slide 17 - Diapositive

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 18 - Question ouverte

Gebruik een hoofdletter bij (1):
* begin van een zin (Het begin van de zin was mooi.);
* begin van directe rede (Hij zei: "Ik ben cool.");
* adressering en aanhef 

Geachte heer,

Mijn naam is De Beer.

Slide 19 - Diapositive

Gebruik een hoofdletter bij (2):
* namen van instellingen (Raad van State, Tweede Kamer);
* naam voor een heilig persoon of een heilig begrip (Allah, Bijbel);
* familienamen, voornamen, straten, talen, kerkelijke feestdagen etc. (Donna Degens, Kanye, Bontekoelaan, Hemelvaartsdag).

Slide 20 - Diapositive

Gebruik een hoofdletter bij (3):
* windrichtingen onderdeel aardrijkskundige naam (Amsterdam-Zuidoost);
* bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van zelfstandig naamwoord met hoofdletter (Franse les);
* bevolkinsgroepen algeleid van een aardrijkskundige naam (Brabander, Zuid-Hollander).

Slide 21 - Diapositive

Interpunctie

Slide 22 - Diapositive

Wanneer plaats je de komma?(1)
  • Voor en na een bijstelling
     ‘Bijleveld, de minister van Defensie, deed een nieuw voorstel.’
  • In een opsomming
    Ik reed door Duitsland, Oostenrijk en Italië.
  • Na de aanhef boven en de slotgroet onder een brief of e-mail.
    Geachte mevrouw Koldijk,     -    Met vriendelijke groet, 
  • Voor en/of na een aanspreking.
    Coen, wil jij mij de boter aangeven?

Slide 23 - Diapositive

Wanneer plaats je de komma?(2)
  • Tussen twee persoonsvormen
    Nu ik er langer over nadenk, vind ik het geen gek idee.

  • Tussen gelijkwaardige bijvoegelijke naamwoorden
    A Ik erger me aan zijn platvloerse, flauwe grappenmakerij.
    B Ik erger me aan zijn flauwe, platvloerse grappenmakerij.

Slide 24 - Diapositive

Wanneer plaats je de komma?(3)
  • Voor onderschikkende voegwoorden
    Hij is ziek, want hij heeft koorts.

  • Voor een uitbreidende bijzin.
    ‘Mijn buurman Jaimy, die vroeger een collega van mij was, heeft alles geregeld voor het straatfeest.’

Slide 25 - Diapositive

THE BEAR EATS, SHOOTS AND LEAVES

"De studenten, die niet goed hadden opgelet, haalden een onvoldoende."

"De studenten die niet goed hadden opgelet, haalden een onvoldoende."

Slide 26 - Diapositive

Tooltip:
  • Als je de zin uitspreekt, hoor je dan een rust? Of een duidelijk verschil in toonhoogte?
    Vaak gebruik je op die plek een komma.

Slide 27 - Diapositive



Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 28 - Diapositive

'Enkele' aanhalingstekens
  • Zelfnoemfunctie (gebruik van woord in context die over het woord gaat)
    Het woord ’kerel’ betekent hetzelfde als het woord ’man’. 

  • Betekenis
    Die bestanden kun je op een ’boekenplank’ in je computer zetten. 

  • Ironie/cynisme
    Die ’leuke’ buurman van jou heeft een overval gepleegd. 

  • Naamsvermelding
    Het schilderij ’De Schreeuw’ is over de hele wereld bekend. 


Slide 29 - Diapositive

''Dubbele'' aanhalingstekens
  • Directe rede 
Mark Rutte verklaarde: ”Dan ga je toch lekker lenen?”

  • Citaat
Met de zin ”Ik ben ein Berliner” maakte de president zich onsterfelijk.

  • Maar
Mijn collega zei: ”Je moet niets steeds ’ja, ja’ zeggen.”

Slide 30 - Diapositive

Aanhalingstekens, punten en komma’s
  • Is het citaat / de directe rede een volledige zin en staat dit citaat aan het eind van de zin waar deze bij hoort: zet de punt dan binnen de aanhaling (en zet anders geen punt).
    Maarten suste: ”Dat went wel.”
    ”Dat went wel”, suste Maarten.

  • Voor na, of rond de hoofdzin waarin een zin wordt aangehaald, wordt een komma geplaats. Alleen als een aanhaling zelf een komma bevat, wordt die binnen de aanhalingstekens geschreven.
    ”Paultje,” zei Rosalie, ”we moeten eerst wat eten.” 

Slide 31 - Diapositive

Aanhalingstekens, punten en komma’s
  • Het vraagteken wordt alleen binnen de aanhalingstekens gezet als het citaat een vraag is. Voor het uitroepteken geldt dezelfde regel.
    Henk vroeg: ”Wat is dat voor onzin?"

Slide 32 - Diapositive

De dubbele punt
Gebruik je bij:

  • opsommingen; 
  • het gebruik van de directe rede.  

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

De ; plaats je in de volgende gevallen:

  1. Tussen twee zinnen die zo nauw met elkaar verbonden zijn dat een punt wellicht iets te veel scheiding zou aangeven.

    Niemand had van tevoren gedacht dat Joke zou slagen; zij was immers ziek.

Slide 35 - Diapositive

2. Bij opsommingen waarvan de delen uit zinsdelen bestaan. 


Voorbeeld:

We zien verschillende mogelijkheden: 
  • meer prullenbakken plaatsen; 
  • statiegeld invoeren; 
  • met corveeploegen werken. 
Bestaan de delen van een opsomming uit hele zinnen dan gebruik je punten en hoofdletters. 

Voorbeeld: 

We zien verschillende mogelijkheden: 
  • We gaan meer prullenbakken plaatsen. 
  • We gaan statiegeld invoeren. 
  • We gaan met corveeploegen werken. 

Slide 36 - Diapositive

Tooltip:
* Omdat de puntkomma midden in een zin wordt geschreven, komt er nooit een hoofdletter achter.
* Twijfel? Gebruik een komma of een punt.

Slide 37 - Diapositive

SUCCES

Slide 38 - Diapositive