Havo 4 Kap 2 Keuzevoorzetsels inclusief 7/2 regel

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Naamvallen

Keuzevoorzetsels

Keuzevoorzetsels

Sommige voorzetsels hebben in het Duits een vaste naamval, bijv. mit (3e) en für (4e)

Andere kunnen zowel vast een 4e als een 3e naamval krijgen.

Dat zijn de keuzevoorzetsels.

Gelukkig is hier een makkelijk ezelsbruggetje voor!

Een auto met vier wielen rijdt

Een auto met drie wielen staat stil

Beweging is 4e naamval

Bevinden is 3e naamval.

Dit zijn de keuzevoorzetsels.

Kan je de voorzetsels ook vertalen?

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                   wann?(=wanneer)

ERGENS ZIJN

voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV

Er steht vor der Tür.

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)

ERGENS KOMEN

voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen springt hij?  "in het water" dus Akkusativ

Er springt in das Wasser.

7/2 regel

Wo? Wann? Wohin?=geen antwoord?

7=an, hinter, neben , vor, unter, zwischen, in --> 3e naamval

2= auf, über--> 4e naamval

Ich warte auf meine Mutter.

Der Vater ist stolz auf seinen Sohn.

Er weiß sehr viel über mich. 

 

Hoeveel Wechselpräpositionen kent het Duits?

1. 5
2. 7
3. 9
4. 11

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?

1. Wohin/ waarnaartoe?
2. Wo/ waar?
3. Wodurch/ waardoor?
4. Wann/ wanneer?

Das Buch liegt auf d...... Tisch(m).

1. dem
2. den
3. der
4. die

Ich hänge das Bild an d...... Wand(v).

1. die
2. der
3. den
4. dem

Er geht in d...... Disko(v).

1. die
2. der
3. das
4. dem

Die Jacke fällt hinter dein...... Stuhl(m).

1. deinem
2. dein
3. deine
4. deinen

Ich fürchte mich vor (jullie) ........ Hund.

1. eurem
2. euch
3. ihr
4. ihre

Wir freuen uns auf (jouw)...... Bruder !

1. deinem
2. dein
3. deine
4. deinen

Wir essen in ........ neuen Restaurant (O)

1. einem
2. ein
3. eine
4. einen

An (welk) ....... Tag kommt ihr an?

1. welchen
2. welche
3. welch
4. welchem

Er spricht nicht über (zijn) ........ Ex-Frau .

1. seine
2. sein
3. seinen
4. seinem

An (deze) ........ Ampel (V) muss man lange warten .

1. die
2. diese
3. dieser
4. der

Ich stelle mein Fahrrad (voor deze) ........ Laterne.

Das Auto steht (achter de) ........ Garage.

Das Handy liegt (tussen de) .......... Büchern.

Ich lege mein Handy (op onze)........ Tisch (M).

Welke zin is fout?

1. Ich setze mich neben die Frauen.
2. Ich sitze neben den Frauen
3. Ich gehe in das Schwimmbad
4. Ich schwimme in das Schwimmbad

Dieser Satz ist richtig!!!

Dieser Satz ist leider falsch

Vor die Reise müssen wir tanken

Der Ball rollt unter das Auto (o)

Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer (o)

Ich wohne über dem Geschäft (o)

Ich lege die Zeitung auf dem Tisch (m) 

Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch (m)

Ik begrijp hoe ik de keuzevoorzetsels moet toepassen

😒🙁😐🙂😃

Lastig?

Als je verder wilt oefenen: op de volgende slide staat een korte uitlegvideo met ook een aantal extra oefeningen.

Anders: Leer de woorden van Lektion 1-6 (blz. 99-102)

oscarromerotalen.nl

https:

home.caiway.nl