TV2G leçon 26: vouloir et pouvoir

Bonjour

TV2H
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Bonjour

TV2H

Slide 1 - Diapositive

Programme 

Aan het einde van de les van vandaag heb je gemaakt/geleerd: 
  • Grammaire: les verbes pouvoir et vouloir
  • Apprendre Quizlet/ WRTS 3-6 N-F

Mardi 12  fevrier

Slide 2 - Diapositive

In de verleden tijd
De verleden tijd heet in het Frans "passé composé"
Die bestaat uit een hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord

Ik heb gewild = J'ai voulu
Wij hebben gewild = Nous avons voulu

Slide 3 - Diapositive

Quels sont les trois mois en hiver :
décembre, ..., ... ?

Slide 4 - Question ouverte

Werkwoorden
pouvoir/vouloir

Slide 5 - Diapositive

Vouloir
Willen

Slide 6 - Diapositive

Vouloir (= willen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Wat betekent
VOULOIR?
A
kunnen
B
mogen
C
willen
D
zullen

Slide 9 - Quiz

En wat betekent
POUVOIR?
A
kunnen
B
kunnen, mogen
C
mogen
D
moeten

Slide 10 - Quiz

Je veux
Tu veux
Il veut
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent
Ik wil
Jij wilt
Hij wil
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 11 - Question de remorquage

Zet het werkwoord in de présent
Ils (vouloir)
A
veulent
B
voulu
C
veut
D
voulons

Slide 12 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans
'Jij hebt gewild'?
A
Tu as voulé
B
Tu as voulu
C
Vous avez voulé
D
Vous avez voulu

Slide 13 - Quiz

Pouvoir
Kunnen/Mogen

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Pouvoir (= kunnen, mogen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

In de verleden tijd
De verleden tijd heet in het Frans "passé composé"
Die bestaat uit een hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord

Ik heb gekund = J'ai pu
Wij hebben gekund = Nous avons pu

Slide 18 - Diapositive

Kunnen (= mogen, kunnen)
Passé composé (verlden tijd) 
J'ai pu
Tu as pu
Il/elle/on a pu
Nous avons pu
Vous avez pu
Ils/elles ont pu

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Attention
  1. Klinkerverandering bij nous en vous-vorm: de nous en vous -form hebben dezelfde klank als in de infinitief: vouloir => nous voulons, vous voulez / pouvoir => nous pouvons, vous pouvez.
  2. Beide werkwoorden worden precies hetzelfde vervoegd in de présent: je veux / je peux, tu veux / tu peux, il veut / il peut etc.
  3. De je, tu, il/elle/on-vorm klinken allemaal hetzelfde, alleen eindigt de 3e persoon op een t i.p.v. op en x.

Slide 21 - Diapositive

Zet het werkwoord in de présent.
Elle (vouloir)
A
voulons
B
veux
C
voulu
D
veut

Slide 22 - Quiz

Elle _____ sortir tous les soirs. (pouvoir)
A
peux
B
peu
C
peut

Slide 23 - Quiz

Tu ne peux pas fumer ici !
A
Je mag hier niet roken!
B
Je kunt hier niet roken!
C
Je wilt hier niet roken!

Slide 24 - Quiz

Elle veut un croissant.
A
Ze mag een croissant
B
Ze wil een croissant

Slide 25 - Quiz

Vous pouvez m'aider ?
A
Mag u me helpen?
B
Wilt u me helpen?
C
Kunt u me helpen?
D
Gaat u me helpen?

Slide 26 - Quiz

Ils ne veulent pas de devoirs.
A
Hij kan geen huiswerk maken
B
Zij mogen geen huiswerk
C
Hij wil geen huiswerk
D
Zij willen geen huiswerk

Slide 27 - Quiz

Wij mogen praten
A
Nous pouvons parler
B
On veut parler
C
Nous voulons parler
D
On peux parler

Slide 28 - Quiz

Een hond kan niet praten
A
Un chien ne veut pas parler
B
Un chien ne peut parler pas
C
Un chien ne veut parler pas
D
Un chien ne peut pas parler

Slide 29 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans
'Zij heeft gewild'?
A
Elles ont voulou
B
Elles ont voulé
C
Elle a voulé
D
Elle a voulu

Slide 30 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans
'Wij hebben gekund'?
A
Nous avons pu
B
Ils sont pu
C
Ils ont pu
D
Nous sommes pu

Slide 31 - Quiz

Nous _______ aller à Paris. (mogen)

Slide 32 - Question ouverte

Ils _______ manger une glace. (willen)

Slide 33 - Question ouverte

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Vous __________ (passé composé)

Slide 34 - Question ouverte

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
J' __________ (passé composé)

Slide 35 - Question ouverte

Supplément page 44
Faire l'exercice D

Slide 36 - Diapositive

D'accord
  • Chapitre 3 > 3.1 > 2 + 2 + 3 + 5  (this should already be done)
  • Chapitre 3 > 3.3 > 2 + 3 + 4 (this should already be done)
  •  Chapitre 3 > 3.3 > 6 + 7 + 9 + 10 + 11
  • Chapitre 3 > 3.4 > 2 + 3 + 6 (huiswerk)

Slide 37 - Diapositive

Apprendre ou réviser
  • Quizlet/WRTS 3-1 F-N
  • Quizlet/WRTS 3-6 N-F

Slide 38 - Diapositive

Tu as terminé !

Slide 39 - Diapositive

Vouloir (= willen)
Passé composé (verlden tijd) 
J'ai voulu
Tu as voulu
Il/elle/on a voulu
Nous avons voulu
Vous avez voulu
Ils/elles ont voulu

Slide 40 - Diapositive