wordorder

Good morning 
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Good morning 

Slide 1 - Diapositive

Today
Repeat wordorder
Learn about adjectives
Practise
Game with wordorder


Slide 2 - Diapositive

Learning objective
You know how to make a good English sentence! 

Slide 3 - Diapositive

 Word order

Slide 4 - Diapositive

Word order

Slide 5 - Diapositive

wordorder


onderwerp-gezegde-lijdend voorwerp-plaatsbepaling-tijdsbepaling

Slide 6 - Diapositive

Wie (doet) wat waar wanneer?
onderwerp    werkwoorden+info    plaats                    tijd

Slide 7 - Diapositive

Stappenplan:
1. onderwerp                         WIE     
3. werkwoorden +info       (doet)WAT
4. plaats                                  WAAR
5. tijd                                        WANNEER

De tijd kan ook aan het begin van de zin worden gezet!

Slide 8 - Diapositive

TIP!
Zet de werkwoorden van de zin bij elkaar!

Ik heb tot nu toe heel veel friet gegeten.
I have eaten a lot of fries up to now.

Slide 9 - Diapositive

WIE
WAT
WAAR
WANNEER

in school

My teacher

makes stupid jokes

every day

Slide 10 - Question de remorquage

Wie
Doet
Wat
Waar
Wanneer
I
walk
my dog
in the park
at night 

Slide 11 - Question de remorquage

Put in the correct order
her bike
to school
drove
Sandra
last Saturday

Slide 12 - Question de remorquage

De tijdsbepaling staat ...
A
meestal vooraan in de zin
B
altijd vooraan in de zin
C
meestal achteraan in de zin
D
altijd achteraan in de zin

Slide 13 - Quiz

Vul de zin aan met:

--> We played basketball ...
A
in school at two o'clock
B
at two o'clock in school

Slide 14 - Quiz

Welke volgorde is juist?

--> They are meeting ...
A
at the gym at seven pm
B
at seven pm at the gym

Slide 15 - Quiz

Put in the right order:

PE lessons / have / per / twice / I / week
A
I have twice per week PE lessons.
B
I have PE lessons per week twice.
C
I have per week twice PE lessons.
D
I have PE lessons twice per week.

Slide 16 - Quiz

Put in the right order:
arrived / at Brighton / footballers /
at 5 p.m. / the
A
At Brighton arrived the footballers at 5 p.m.
B
The footballers arrived at 5 p.m. at Brighton.
C
At 5 p.m. arrived the footballers at Brighton.
D
The footballers arrived at Brighton at 5 p.m.

Slide 17 - Quiz

Put in the correct order:
week - go - cinema - l - to - every - the

Slide 18 - Question ouverte

Put in the correct order:
today - will - your house - we - to - come

Slide 19 - Question ouverte

Adjectives

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Zoals je weet bestaat er in het Engels een vaste woordvolgorde: wie / doet / wat / waar / wanneer.

 

He - watched - a film - on television - last weekend.

Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 22 - Diapositive

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 23 - Diapositive

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.
  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 24 - Diapositive

My friends have a ... hide-out place.
This ... comedy in set in Los Angeles in 1990.
She is ...! She makes so many jokes.
The ... Harry Potter movies was the best.
romantic
first
hilarious
secret

Slide 25 - Question de remorquage

who
does
what
where
when
my friend
yesterday
drove
her car
in town

Slide 26 - Question de remorquage

who
does
what
where
when
when she was younger
in Hollywood
was
my mom
an actress

Slide 27 - Question de remorquage

Type the number where the adjective belongs:
She was (1) a (2) model (3) when she was (4) younger. (beautiful)

Slide 28 - Question ouverte

Type the number where the adjective belongs:
(1) Ben is (2) baby (3).
((an) adorable)

Slide 29 - Question ouverte

Kun je nu Engelse zinnen maken in de juiste volgorde?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Sondage

Go to 
Learnbeat 4.1
Do wordorder A and B
And Adjectives C 

Slide 31 - Diapositive

Finished? 
Practise your words in quizlet! 
GImkit

Slide 32 - Diapositive