Modale werkwoorden

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

In deze LessonUp worden de modale werkwoorden uitgelegd

 

Aan het einde van de les weet je van de behandelde werkwoorden:

 

* Wat ze betekenen

* Hoe ze vervoegd worden

* Wanneer je ze gebruikt 

ik eet & ik heb gegeten

Wat zijn Modalverben?

Modalverben = modale werkwoorden

Het zijn hulpwerkwoorden, die een extra betekenis aan

een zin geven.

Ze staan bijna nooit alleen in de zin, maar in combinatie met

een ander heel werkwoord (infinitief). 

Voorbeelden

Modaal werkwoord = geel, heel werkwoord erbij = rood

• Wij kunnen een ijsje kopen.
• Jullie mogen in de zee zwemmen.
• Zij zouden graag de menukaart willen zien.
• Ik moet nu naar bed gaan.
• Wij lusten pizza. 

ik eet & ik heb gegeten &
IK MOET ETEN

Modalverben

können         müssen         wollen

sollen     dürfen     mögen

möchten           wissen

Maar wat betekenen deze werkwoorden ook alweer? 

Ich kann Deutsch sprechen.

Ich kann Deutsch sprechen.

Lisa mag einen Apfel.

hmmm..lecker!

Lisa mag einen Apfel.

Der Hund darf hier spielen.

Der Hund darf hier spielen.

Möchten Sie etwas essen?

Möchten Sie etwas essen?

 Möchten is officieel geen modalverb. 

Maar het is een wat vriendelijkere vorm van "willen"

Paul will zu Lisa gehen.

Paul will zu Lisa gehen

Die Schüler wissen die Antwort.

Die Schüler wissen die Antwort

WISSEN

Het werkwoord wissen is officieel geen Modalverb. 

Maar het wordt wel op dezelfde manier vervoegd.

Pia muss dringend zur Toilette.

"Du sollst deine Zähne putzen!"

müssen + sollen

Zoals je net hebt gezien, 

worden müssen en sollen   allebei als moeten vertaald. 

Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

müssen (=moeten)

sollen  (=moeten)

verschil müssen en sollen?

VERSCHIL  müssen + sollen

müssen = moeten  => omdat het niet anders kan => noodzaak!

sollen      = moeten  => omdat iemand anders het wil  

Bekijk nog eens een keer de vervoegingen.

Wat valt je op?

Bestudeer deze vervoegingen.

Wat valt je op?

wat valt je op??

 LET OP :

* Bij het werkwoord möchten 

    is er GÉÉN 

    klinkerverandering! 

* ich  +  er/sie/es krijgen WÉL  

   een uitgang!

   Deze uitgang is hetzelfde!

Samengevat:

              

• können      =   kunnen                  
• dürfen       =   mogen: toestemming hebben
• mögen      =   leuk/ lekker vinden, houden van 
• wollen       =   willen    
• müssen    =   moeten
• sollen        =   moeten 
• wissen      =   weten
• möchten  =   zou graag willen
  

Samengevat:

Je weet nu het betekenisverschil tussen müssen en sollen:

 

• müssen = moeten (noodzaak)
• sollen = moeten (wil van iemand anders)

(müssen) Du ....... noch eine Frage beanworten.

(müssen) Miranda ...... noch frühstücken.

(wollen) Er ....... ein neues Auto kaufen.

(wollen) Ihr ....... auch einen Tee mit uns trinken?

(wissen) Herr Müller, ....... Sie ob das richtig ist?

(wissen) Ich.......... nicht, ob ich kommen kann.

(wollen) Wir ........ keine Ferien!

(wissen) Max ....... immer die Antwort.

1. Ich .....................morgen zum Zahnarzt.

2. Wir ....................... um 10 Uhr da sein.

3. ........................ ihr noch ein Geschenk kaufen?

4. Peter............................. am Dienstag zum Zahnarzt.

müssen

müsst

muss

muss