Zwakke werkwoorden algemeen herhaling

   Uitzondering op regelmatige werkwoorden
Deutsch
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
Middelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

   Uitzondering op regelmatige werkwoorden
Deutsch

Slide 1 - Diapositive

Lernziel (leerdoel)
Je kunt de werkwoorden met een
stam op een -s en -ss en -ß en -x en -z vervoegen in de tegenwoordige tijd.

Slide 2 - Diapositive

Lernziel
Je kunt de werkwoorden met een
stam op een -d of -t vervoegen.

Slide 3 - Diapositive

zwakke of regelmatige werkwoorden

Slide 4 - Diapositive

ich
stam
-e
du
stam
-st
er/sie/es
stam
-t
wir
stam
en
ihr
stam
-t
sie/Sie
stam
en
ge+stam+t

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Aufgaben!
Maak op de volgende dia's de 
opgaven over werkwoorden stam -t, -d.

Slide 9 - Diapositive

Du [schreiben] auf dem Papier.
A
schreiben
B
schreibst
C
schreibt
D
schreibe

Slide 10 - Quiz

Wann [gehen] ...er nach Hause?

Slide 11 - Question ouverte

Ihr (tanzen) im Zimmer.

Slide 12 - Question ouverte

Das Kind [sitzen] auf dem Stuhl.

Slide 13 - Question ouverte

Meine Mutter [wohnen] in Berlin.

Slide 14 - Question ouverte

Die Kinder [verletzen] sich beim Spielen.

Slide 15 - Question ouverte

Im Bücherladen [kaufen] ich ein Buch.

Slide 16 - Question ouverte

Mein neues Handy [passen] nicht in meine kleine Handtasche.

Slide 17 - Question ouverte

Sleep de juiste vervoegingen naar de persoonlijke voornaamwoorden.
Plaats de volgende 7 woorden in de juiste vak.
ich
du
er
wir
ihr
Sie
arbeite
findet
heiraten
chattest
reitet
warten
wartest

Slide 18 - Question de remorquage

Slide 19 - Diapositive

Wat gebeurt er als de stam van een werkwoord eindigt op een
-t of een -d?

Slide 20 - Question ouverte

Wat is de juiste vorm?
Ich [arbeiten] in einem Supermarkt.
A
arbeite
B
arbeitee
C
arbeitest
D
arbeit

Slide 21 - Quiz

Vervoeg het werkwoord.
Wir (antworten) immer, wenn unser Lehrer etwas fragt.

Slide 22 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord.
Wo (reiten) er eigentlich?

Slide 23 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord.
Du [reden] mit deiner Mutter über die Schule.

Slide 24 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord.
Frank [melden] den Fehler im Buch bei seiner Lehrerin.

Slide 25 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord.
Meine Eltern [antworten] immer schnell.

Slide 26 - Question ouverte

Wat is het voltooid deelwoord?
arbeiten
A
gearbeit
B
gearbeite
C
gearbeitet
D
gearbeitt

Slide 27 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
chatten
A
gechattet
B
gechatt
C
gechatte
D
gechatten

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Du [zerreißen] das Papier in zwei Teile.
A
zerreißst
B
zerreiße
C
zerreißest
D
zerreißt

Slide 30 - Quiz

Wann [putzen] du die Fenster?

Slide 31 - Question ouverte

Ihr (tanzen) im Zimmer.

Slide 32 - Question ouverte

Das Kind [sitzen] auf dem Stuhl.

Slide 33 - Question ouverte

Meine Mutter [gießen] die Blumen.

Slide 34 - Question ouverte

Die Kinder [verletzen] sich beim Spielen.

Slide 35 - Question ouverte

In der Schule [lesen] ich ein Buch.

Slide 36 - Question ouverte

Mein neues Handy [passen] nicht in meine kleine Handtasche.

Slide 37 - Question ouverte

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Succes in de PARTweek

Slide 40 - Diapositive

Extra uitleg?
Bekijk op de volgende dia de uitleg over zwakke werkwoorden met stam eindigend op -d, -t

Slide 41 - Diapositive

0

Slide 42 - Vidéo

Extra uitleg?
Bekijk op de volgende dia de uitleg zwakke werkwoorden met stam eindigend op -s, -ss, -ß, -z.

Slide 43 - Diapositive

0

Slide 44 - Vidéo