Grammatica Toets 3 3T

Een lidwoord komt voor het zelfstandig naamwoord te staan. 
Een meisje = A girl. 

The: betekend 'de'. Deze gebruik je bij zowel enkelvoud als meervoud. 
de katten = the cats 

An & a: betekenen 'een'.  Je gebruikt deze woorden dus alleen bij enkelvouden. 
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Een lidwoord komt voor het zelfstandig naamwoord te staan. 
Een meisje = A girl. 

The: betekend 'de'. Deze gebruik je bij zowel enkelvoud als meervoud. 
de katten = the cats 

An & a: betekenen 'een'.  Je gebruikt deze woorden dus alleen bij enkelvouden. 

Slide 1 - Diapositive

an gebruik je wanneer er sprake is van een klinkerbotsing. 
a apple kan bijvoorbeeld niet want apple begint met een A. dus gebruik je an apple. 

Let op! Sommige woorden beginnen met een klinker als je het schrijft, maar je hoort een medeklinkerklankaan het begin.  
Bijvoorbeeld bij het woord uniform. Je hoort een 'j', dus gebruik je a.

Slide 2 - Diapositive

Sommige woorden beginnen met een medeklinker als je het schrijft, maar je hoort een klinkerklank aan het begin.  
Bijvoorbeeld bij hour waar de 'h' niet wordt uitgesproken. Je hoort 'au' dus gebruik je an. 

Slide 3 - Diapositive

I witnessed ..... (een) accident yesterday.
A
a
B
an

Slide 4 - Quiz

The flag is hanging from .... (de) building.
A
the
B
an

Slide 5 - Quiz

I will see you in ....... (een) hour.
A
an
B
a
C
the

Slide 6 - Quiz

She lives in ....... (het) big building.
A
an
B
a
C
the

Slide 7 - Quiz

I had a dream about ....... (een) unicorn.
A
an
B
a
C
the

Slide 8 - Quiz

Grammar: If and when 
If en when geven beide aan onder wat voor omstandigheden dingen gebeuren. 
if: gebruik je als je denk dat iets ZOU KUNNEN gebeuren .
when: gebruik je als je ZEKER WEET dat iets gaat gebeuren. 

If I go out later, I'll close the door. 
When we fly to Spain, I will be very nervous. 

Slide 9 - Diapositive

Wat weet je al over de
toekomende tijd?

Slide 10 - Carte mentale

Future (toekomende tijd) 
In het kort: 
Toekomende tijd: Future. 
De toekomst aangeven. Dit kan op 3 manieren: 

- I will miss you : Will. -->25% (dat het doorgaat/gebeurd)
- It's going to rain : Going to + werkwoord. --> 70%
- My train leaves at 10 o'clock : Present Simple. --> 100%

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Will
Je gebruikt will bij beloftes, aankondigen en besluiten. 

I will do my laundry tomorrow. 
I think we will win the lottery. 

Slide 13 - Diapositive

to be going to
Je gebruikt am/are/is + going to + hele ww als je wilt aangeven dat iemand iets in de toekomst van plan is. Maar de plannen zijn nog niet concreet gemaakt. In Nederlands gebruik je vaak het woord: gaan 

I am going to call you later. 
It is going to rain today. 

Slide 14 - Diapositive

Zeg: We gaan mijn zus bezoeken.

Slide 15 - Question ouverte

Zeg: Ik zal morgen eten koken, ik beloof het!

Slide 16 - Question ouverte

Present Simple
Je gebruikt de PS om te praten over vasstaande toekomst, rooster of schema. 

The plane to London leaves in an hour. 
School starts at 08.25. 

Slide 17 - Diapositive

Zeg: De trein vertrekt over een uur.

Slide 18 - Question ouverte

Do:
Exercise 28b, 29 & 30 (in je online  boek bij Chapter 3)


Slide 19 - Diapositive