Week 37 Ne 4B/K H2 Lezen: verbanden en signaalwoorden

Lezen 


Verbanden en signaalwoorden
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Lezen 


Verbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Diapositive

Doel van deze les
Je kunt de bekende signaalwoorden toepassen en kent het tekstverband dat er bij hoort.

Je herkent de 'nieuwe' signaalwoorden en tekstverbanden.
Je weet hoe je dit onderdeel kunt leren voor je examen.

Al jouw vragen zijn gesteld en beantwoord.

Slide 2 - Diapositive

Hoe bereiken we dat doel?
Je luistert naar de instructie
Je doet mee met de de instructie
en/of
Je oefent online met de opdrachten van hoofdstuk 2 

Je stelt je vragen, werkt rustig en zorgt dat een ander dat ook kan.

Slide 3 - Diapositive

instructie volgen
zelf aan het werk

Slide 4 - Diapositive

Signaalwoorden
Helpen je om verbanden in een tekst te herkennen.
Signaalwoorden vertellen je hoe een tekst is opgebouwd en zorgen ervoor dat je een tekst beter begrijpt.

Slide 5 - Diapositive

Deze signaalwoorden kende je al

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan

Slide 8 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 9 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen

Slide 10 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
tenslotte
C
tegenover
D
zoals

Slide 11 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 12 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 13 - Quiz

Wat is een oorzaak-gevolg?
A
Ik viel van de trap, doordat mijn veter loszat.
B
De spits van Ajax krijgt de bal goed aangespeeld, waardoor hij scoort.
C
Hij staat een acht voor de vakken wiskunde en Engels.
D
De kleuren van de vlag zijn geel en blauw.

Slide 14 - Quiz

Wat is een signaalwoord voor
oorzaak - gevolg
A
maar
B
kortom
C
ook
D
doordat

Slide 15 - Quiz

Wat is een oorzaak-gevolg?
A
De koeien staan in de wei, maar de paarden nog niet.
B
De spits van Ajax krijgt de bal goed aangespeeld, waardoor hij scoort.
C
Hij staat een acht voor de vakken wiskunde en Engels.
D
De kleuren van de vlag zijn geel en blauw.

Slide 16 - Quiz

Maak zelf een zin met een signaalwoord voor opsomming.

Slide 17 - Question ouverte

Maak zelf een zin met een signaalwoord voor oorzaak-gevolg

Slide 18 - Question ouverte

Deze tekstverbanden zag je minder vaak voorbij komen

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Signaalwoorden vergelijkend verband
Laten een verschil of een overeenkomst zien

Bijvoorbeeld:
Om nog slimmer te worden dan vroeger leer ik extra hard. 
Om evenals jij fris te zijn gebruik ik deo

Slide 21 - Diapositive

Signaalwoorden voor vergelijking zijn:
A
omdat, doordat, want
B
eerst, daarna, vervolgens
C
beter dan, groter dan, even mooi als
D
bijvoorbeeld, zoals

Slide 22 - Quiz

Wat zijn de signaalwoorden van het 'vergelijkend tekstverband'?
A
als, wanneer, indien, mits, tenzij, op voorwaarde dat
B
net als, zoals, evenals
C
bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden.

Slide 23 - Quiz

Wat is een signaalwoord van vergelijking?
A
Zoals
B
Evenals
C
Of
D
Dan

Slide 24 - Quiz

Bij een vergelijkend verband gebruik je als signaalwoord ....
A
bijvoorbeeld
B
minder dan, evenals
C
want, omdat
D
mits, tenzij

Slide 25 - Quiz

 Signaalwoorden doel-middel
Geeft aan welk middel er wordt gebruikt om een doel te bereiken

Bijvoorbeeld:
Ik bereid de toets goed voor zodat ik een goed cijfer haal
Om de toets goed voor te bereiden, maak ik de opdrachten

Slide 26 - Diapositive

Signaalwoorden voor
doel-middel zijn:
A
om... te, daarna, aangezien
B
zodat, om... te, door middel van
C
zodat, door middel van, kortom
D
kortom, daarom, immers

Slide 27 - Quiz


Wat is GEEN signaalwoord voor
doel-middel?
A
waarmee
B
even ... als
C
zodat
D
door middel van

Slide 28 - Quiz

Signaalwoord voorwaarde
Maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt. 

Bijvoorbeeld:  Als jij thuis je LeVo-eindwerk maakt dan hoef je niet in de les te komen.

Slide 29 - Diapositive

Signaalwoorden voorwaarde
A
waarmee, zodat, met behulp van
B
als........dan, indien
C
ook, tevens

Slide 30 - Quiz

Wat is een signaalwoord van voorwaarde?
A
Omdat
B
Mits
C
Indien
D
Daarom

Slide 31 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
En
B
Maar
C
Als ... dan
D
Dus

Slide 32 - Quiz

Signaalwoord conclusie
Maakt duidelijk onder waar het uiteindelijk op neerkomt. 

Bijvoorbeeld:  Het is dus een goed idee om een hond in de klas te hebben.

Slide 33 - Diapositive

Wat zijn signaalwoorden van conclusie?
A
ten eerste, bovendien
B
dus, kortom
C
maar, echter
D
zoals, zo

Slide 34 - Quiz

Zoek het juiste signaalwoord

Conclusie
A
namelijk
B
echter
C
als gevolg van
D
dus

Slide 35 - Quiz

Wat is een signaalwoord van conclusie?
A
want
B
kortom
C
daarom
D
maar

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Diapositive

Doel van deze les
Je kunt de bekende signaalwoorden toepassen en kent het tekstverband dat er bij hoort.

Je herkent de 'nieuwe' signaalwoorden en tekstverbanden.
Je weet hoe je dit onderdeel kunt leren voor je examen.

Al jouw vragen zijn gesteld en beantwoord.

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive