Periode drie - week 13 - Leesvaardigheid H.3

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Goedemorgen allemaal!

1. Ga naar Lessonup.com

2. Registreer met je schoolmailadres 

    ([e-mail])

3. Klascode B1a:   irjcz

   

Volg de les mee op LessonUp!

Dinsdag 29 maart

Wat gaan we doen:

• Nakijken opdr. 5+6, blz. 101
• Theorie Lezen H.3, blz. 102
• Maken: blz. 102 - 'Volksvermaak...' - opdracht  7, 8

      

Aan het einde van de les...

ken je de theorie rondom hoofdgedachte, hoofd- en bijzaken, verwijswoorden

en heb je met de theorie geoefend door de vragen uit het boek te maken

Wat is volgens jou een 'hoofdgedachte'?

Theorie (hoofdgedachte)

Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Zo vind je een hoofdgedachte:
1. Onderwerp zoeken.

2. Wat is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt? Antwoord in één zin. 

Theorie (hoofdgedachte)

Hoe kan de hoofdgedachte in de tekst staan?

Optie 1   

Samenvatting in de inleiding of in het slot.

Optie 2

Inleiding = vraag, slot = antwoord.

Optie 3  

Inleiding = mening, slot = conclusie. 

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?

1. Een volledige zin
2. Eén of een paar woorden
3. Een werkwoord
4. Slechts één woord

Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?

1. Een volledige zin
2. Eén of een paar woorden
3. Een werkwoord
4. Slechts één woord

Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?

1. Titel
2. Inleiding
3. Kern
4. Slot

Hoofd- en bijzaken

Hoofdzaken = belangrijkste dingen die in de tekst worden gezegd.

Bijzaken = de minder belangrijke informatie.

Samenvatting maken? 

- Hoofdzaken noteren en bijzaken weglaten.

- Kijk per deelonderwerp wat de hoofdzaak is.

- Maak gebruik van de kernzinnen van de alinea's.

Verwijswoorden

Niet steeds dezelfde woorden gebruiken? Gebruik verwijswoorden.

Verwijswoorden wijzen naar iets wat eerder in de tekst is genoemd.

Stel een vraag om erachter te komen waar een verwijswoord naar verwijst:

Het was vervelend dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg. 

Vraag: 'Wat was vervelend?'
Antwoord: 'dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg'.

Wat is het nut van verwijswoorden?

Merle heeft een glas laten vallen.
...... brak in honderden stukjes.
........ vader baalde van de rommel.
.......vond dat ........ het zelf moest opruimen.

Vul de verwijswoorden in!

verwijswoorden

verwijswoorden

Waarnaar verwijst 'hij' in de volgende zin? 

Die oude eik is ziek en daarom moet hij gekapt worden. 

De eik is mannelijk. Vandaar de verwijzing met 'hij'.

Waarnaar verwijst 'haar' in de volgende zin?

De familie Van Voorst tot Voorst heeft haar landgoed verkocht. 

Nakijken: opdracht 5, 6 - blz. 101, H.3-Lezen

Maken + huiswerk: opdracht 7a,b,c,d, 8 - blz. 102, H.3-Lezen

Toetsweek 3: donderdag 15 april - vrijdag 23 april

Lezen H2:

- feit

- mening

  (standpunt/oordeel/opinie/opvatting)

- moeilijkewoordenwijzer (context)

- zoekend lezen

- tekstverbanden – opsommend –

  tijdsvolgorde – tegenstellend

Lezen H3:

- tekstopbouw – inleiding – kern – slot

- tweedeling

- driedeling

- verschillende functies van de inleiding

- opbouw alinea’s (kernzin + toelichting)

- hoofdgedachte

- hoofd- en bijzaken

- verwijswoorden

Toetsstof toetsweek 3

Leesvaardigheid H2 (par 2.2) en H3 (par 3.2)

Dit overzicht vind je ook in de Classroom