Les 26

Wat te doen vandaag.....

- nakijken
- terugblik
- uitleg persoonsvorm t.t
- zelf aan de slag
- afsluiting

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wat te doen vandaag.....

- nakijken
- terugblik
- uitleg persoonsvorm t.t
- zelf aan de slag
- afsluiting

Slide 1 - Diapositive

Nakijken
Les 12 en 13 opdracht 1 t/m 10

Slide 2 - Diapositive

Zet de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:
Het haardvuur (branden) erg goed en geeft veel warmte af.

Slide 3 - Question ouverte

Lesdoel 
Je leert vandaag de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct spellen (Les 26) 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

1. Het groepje leerlingen (studeren) hard voor PTO 2.

Slide 6 - Question ouverte

2. Ik wed dat je het wachtwoord niet (raden)

Slide 7 - Question ouverte

3. Mijn oma (benijden) haar kennissen die elk puzzelwoord onthouden.

Slide 8 - Question ouverte

4. Hoe je het ook (wenden) of keert, de toekomst wordt steeds digitaler.

Slide 9 - Question ouverte

Hoeveel keer had je persoonsvorm goed opgeschreven?
4 keer goed
3 keer goed
Minder dan 2 keer goed.

Slide 10 - Sondage

Slide 11 - Diapositive

Samenvatting: 
Regels persoonvorm in tegenwoordige tijd
De  ik-vorm. 
Je haalt -en van het hele werkwoord af. 
Bijvoorbeeld: ik loop, ik vind, ik word). 

Hij, zij, het, men: voor of achter de PV ik-vorm + t. 
( Hij wordt, zij loopt, men vindt, het vindt, ...) 
Let op: Jij vindt /////  vind jij?

Tip: spreek de persoonsvorm uit en luister of je de 't' hoort. Hoor je de 't'? Dan schrijf je hem op







Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

De vogel (zweven) hoog boven het grasveld.

Slide 16 - Question ouverte

(Vinden) je trainer dat geen goed idee?

Slide 17 - Question ouverte

Uitleg
Vindt // je trainer // dat // geen goed idee?


Stappenplan
1. Deel de zin in zinsdelen.
2. Zoek het onderwerp van de zin: wie vindt? => Je trainer
3. Je trainer: dat is een man of een vrouw. Dus: hij of zij.

Slide 18 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat?
Maken les 26 opdracht 1 t/m 10 op blz. 56 en 57
Hoe lang?
Tot einde van de les.
Klaar?
Stillezen

Slide 19 - Diapositive