Passé composé

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2,3

(Révision/Herhaling)

PASSÉ COMPOSÉ

Geef in het Nederlands een
voorbeeld
van de passé composé

Hoe maak je de passé composé in het Frans? (Noem de 2 stappen)

De passé composé bestaat uit:

1. hulpwerkwoord avoir  (hebben) of être (zijn)

2. voltooid deelwoord

Wanneer maak je gebruik van het hulpwerkwoord avoir of être?

Hulpwerkwoord avoir of être?

Het voltooid deelwoord maak je als volgt:

w.w. op er --> 'r' weghalen en dan accent op de e. (é) Bv: parler (praten) - parlé (gepraat).

w.w. op ir --> 'r' weghalen. Bv:  finir (eindigen) - fini (geëindigd). 

w.w. op re -->  're' weghalen en 'u' toevoegen. Bv: vendre (verkopen) - vendu (verkocht). 

Ils ___________ (regarder) un film.

1. a regardé
2. ont regarder
3. ont regardé
4. regardé

Elle_________ (danser) avec sa soeur.

1. dansé
2. a dansé
3. avez danser
4. ai dansé

Tu __________ (manger) un hamburger.

Marie et Julia ________ (habiter) à Paris.

Ils _________ (aller) à la piscine.

1. sont alléeees
2. sont allées
3. sont allé
4. sont allés

Vous __________ (vendre) votre maison.

1. avez vendu
2. avez vendreu
3. avez vendus
4. avons vendu

Wanneer maak je gebruik van een extra 'e' of 's' aan het einde van het voltooid deelwoord?