H3 KT Taalverzorging - het lidwoord: de, het en een

C5 Grammatica - 
het lidwoord en zelfstandig naamwoord
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

C5 Grammatica - 
het lidwoord en zelfstandig naamwoord

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
woordsoorten:
Je kunt een lidwoord in de zin herkennen.
Je kunt zelfstandige naamwoorden in de zin aanwijzen.

Slide 2 - Diapositive

Wat is een lidwoord?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 4 - Carte mentale

Wat is een 'fiets' voor soort woord?
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quiz

Wat is 'de' voor soort woord?
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bepaald lidwoord
D
onbepaald lidwoord

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Vidéo

Lidwoorden
  • De 
  • Het 
  • Een 


Lidwoorden horen altijd bij een zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Diapositive

Welk lidwoord staat in deze zin:
De jongen deed goed zijn best.
A
jongen
B
deed
C
de
D
Geen van alle

Slide 9 - Quiz

Hoeveel lidwoorden staan in deze zin?:
Het hondje volgde braaf een meisje.
A
0
B
2
C
1
D
3

Slide 10 - Quiz

Het zelfstandig naamwoord
• Alle woorden waar je 'de', 'het' en 'een' voor kunt zetten
• Mensen, namen, dieren, dingen, planten, gevoel,   
   plaatsnamen, etc.


• Je kunt het er een verkleinwoord van maken (tje of je).

Slide 11 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
mensen, dieren, dingen, planten, gevoel

je kan er meestal een lidwoord voor zetten: de lucht, het boek
namen zijn ook zelfstandige naamwoorden: Karin, Disney, Noordik, Vroomshoop, Overijssel

Slide 12 - Diapositive

Hij toonde een kaart met de route van de orkaan.

lw = 
zn = 

Slide 13 - Diapositive

Hij toonde een kaart met de route van de orkaan.

Slide 14 - Question ouverte

Koeman kiest een opvallende opstelling tegen Duitsland.

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het zelfstandig naamwoord in deze zin:
Het meisje lette goed op.
A
Het
B
meisje
C
lette op
D
goed

Slide 16 - Quiz

Maak een zin met één lidwoord en twee zelfstandige naamwoorden.

Slide 17 - Question ouverte