Spelling H5 - Verwijswoorden

TOETS 3

Taalverzorging
Taalverzorging
Verwijswoorden
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

TOETS 3

Taalverzorging
Taalverzorging
Verwijswoorden

Slide 1 - Diapositive

Inhoud toets

Hoofdstuk 1: Hoofdletters en leestekens -  blz.32
Hoofdstuk 3: Meervouden op -en en -s - blz.82
Hoofdstuk 5: Verwijswoorden - blz.134

Tussentijds een SO en een Toets aan het eind.

Slide 2 - Diapositive

Verwijswoorden
H5 - Blz. 134

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Verwijswoorden

Opa Piet werk 's ochtends wakker. Opa Piet stapte uit bed en pakte zijn pantoffels. De pantoffels van opa Piet waren nieuw. Opa Piet had zijn nieuwe pantoffels de vorige dag gekocht in de winkel om de hoek. De nieuwe pantoffels waren niet erg duur. Opa Piet had de nieuwe pantoffels in de uitverkoop gevonden.

Slide 5 - Diapositive

Verwijswoorden

Opa Piet werk 's ochtends wakker. Opa Piet HIJ stapte uit bed en pakte zijn pantoffels. De pantoffels van opa Piet  ZE waren nieuw. Opa Piet had zijn nieuwe pantoffels ZE de vorige dag gekocht in de winkel om de hoek. De nieuwe pantoffels ZE waren niet erg duur. Opa Piet had de nieuwe pantoffels ZE in de uitverkoop gevonden.

Slide 6 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.

Slide 7 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een man, gebruik je:

HIJ, ZIJN, of HEM

Slide 8 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

De jongen is blij met zijn cadeau. Hij speelt ermee.

Slide 9 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een vrouw, gebruik je:

ZIJ, HAAR, of ZE

Slide 10 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

Het meisje is blij met haar cadeau. Zij speelt ermee.

Slide 11 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een het-woord, gebruik je:

HET of ZIJN

Slide 12 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

Het paard is blij met zijn stal. Het speelt erin.

Slide 13 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar meervoud, gebruik je:

ZE, ZIJ, of HUN

Slide 14 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

De kinderen is blij met hun cadeaus. Ze spelen ermee.

Slide 15 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Er zijn nog 4 andere verwijswoorden.

die - deze - dat - dit

Slide 16 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
DIE en DEZE gebruik je als je verwijst naar DE-woorden.

Woorden die als lidwoord DE hebben.

Slide 17 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

De auto die daar staat is net nieuw.

Slide 18 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
DAT en DIT gebruik je als je verwijst naar HET-woorden.

Woorden die als lidwoord HET hebben.

Slide 19 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

Het autootje dat daar staat is net nieuw.

Slide 20 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
De auto die daar staat is net nieuw.

Het autootje dat daar staat is net nieuw.

Slide 21 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Extra:

Als je in een zin verwijst naar een persoon en er komt een voorzetsel bij, dan gebruik je het woordje WIE in plaats van WAAR.

Slide 22 - Diapositive

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Voorbeeld:

Dat is de bus WAARMEE ik elke dag naar school ga.

Dat is het meisje MET WIE ik elke dag naar school ga.

Slide 23 - Diapositive